Creatief schrijven + spelling

WELKOM

bij Nederlands
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM

bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg spelling 
  • Herhaling spelling 
  • Creatief schrijven (opdr. 3 afmaken)

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van:
spelling (werkwoorden)?


  • Sterke en zwakke werkwoorden 
  • Tegenwoordige tijd
  • Verleden tijd
  • Voltooid deelwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg periode

Slide 4 - Tekstslide

Waar denk je aan bij werkwoordspelling?
Werkwoordspelling

Slide 5 - Woordweb

werkwoordspelling
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 7 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv verleden tijd
A
De vuurkorf brande de hele avond.
B
De vuurkorf brandde de hele avond.

Slide 8 - Quizvraag

werkwoordspelling
voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 9 - Quizvraag

Ga naar het online boek
Hoofdstuk 1:
Taalverzorging 
Persoonsvorm tt en vt 
Opdracht 1 t/m 3

Slide 10 - Tekstslide

Personages
Opdracht 3A

Bedenk zelf drie personages
Innerlijk: zorgzaam, sportief, chaotisch, etc.
Uiterlijk: haarkleur, ogen, kleding, etc.  

Slide 11 - Tekstslide

Personages
Opdracht 3B:
Kies één van je personages
Hoe zou jouw personage reageren bij het zien van een winkeldiefstal?

Slide 12 - Tekstslide

werkwoordspelling
pv tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 13 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv verleden tijd
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 14 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv tegenwoordige tijd
A
Wordt jij later beroemd?
B
Word jij later beroemd?

Slide 15 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv verleden tijd
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 16 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud alles wat ik vertel.
B
Hij onthoudt alles wat ik vertel.

Slide 17 - Quizvraag

Werkwoordspelling
pv tegenwoordige tijd
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv verleden tijd
A
Hij vergrote zijn voorsprong.
B
Hij vergroote zijn voorsprong.
C
Hij vergrootte zijn voorsprong.

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoordspelling
pv tegenwoordige tijd
A
Hoe oud word je moeder morgen?
B
Hoe oud wordt je moeder morgen?

Slide 20 - Quizvraag

werkwoordspelling
pv verleden tijd
A
hij niestte toen hij peper in zijn neus kreeg
B
hij nieste toen hij peper in zijn neus kreeg
C
hij niesde toen hij peper in zijn neus kreeg
D
hij niesden toen hij peper in zijn neus kreeg

Slide 21 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Voltooid deelwoord
A
Zij heeft het huis geverft
B
Zij heeft het huis geverfd

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Voltooid deelwoord
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 23 - Quizvraag