Ontleden: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
Ontleden: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Ontleden: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je in zinsdelen ontleden, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde herkennen, evenals het onderwerp en het lijdend voorwerp identificeren.
Slide 2 - Tekstslide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen doen en herinner ze eraan wat de belangrijkste elementen van deze les zijn.
Wat weet jij al over het ontleden van zinnen?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat is ontleden?
Ontleden is het uit elkaar halen van een zin in verschillende onderdelen.
Slide 4 - Tekstslide
Leg uit wat het ontleden van een zin betekent en waarom het nuttig is om het te kunnen doen.
Persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat aangeeft wie of wat de handeling uitvoert.
Slide 5 - Tekstslide
Laat de leerlingen voorbeelden van persoonsvormen geven en vraag vervolgens om de persoonsvorm in verschillende zinnen te identificeren.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is het werkwoord en alle woorden die er direct bij horen om de handeling te beschrijven.
Slide 6 - Tekstslide
Geef voorbeelden van werkwoordelijke gezegden en vraag de leerlingen om ze in verschillende zinnen te identificeren.
Onderwerp
Het onderwerp is wie of wat de handeling uitvoert of waar de zin over gaat.
Slide 7 - Tekstslide
Geef voorbeelden van onderwerpen en vraag de leerlingen om het onderwerp in verschillende zinnen te identificeren.
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is het woord in de zin dat direct door de handeling wordt beïnvloed.
Slide 8 - Tekstslide
Geef voorbeelden van lijdende voorwerpen en vraag de leerlingen om het lijdend voorwerp in verschillende zinnen te identificeren.
Oefening: persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Geef de leerlingen een aantal zinnen en vraag ze om de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde te identificeren.
Slide 9 - Tekstslide
Zorg ervoor dat de leerlingen de opdracht begrijpen en beantwoord eventuele vragen die ze hebben.
Oefening: onderwerp
Geef de leerlingen een aantal zinnen en vraag ze om het onderwerp te identificeren.
Slide 10 - Tekstslide
Zorg ervoor dat de leerlingen de opdracht begrijpen en beantwoord eventuele vragen die ze hebben.
Oefening: lijdend voorwerp
Geef de leerlingen een aantal zinnen en vraag ze om het lijdend voorwerp te identificeren.
Slide 11 - Tekstslide
Zorg ervoor dat de leerlingen de opdracht begrijpen en beantwoord eventuele vragen die ze hebben.
Samenvatting
Tijdens deze les hebben we geleerd hoe we in zinsdelen kunnen ontleden en hoe we de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp kunnen identificeren.
Slide 12 - Tekstslide
Herinner de leerlingen aan de belangrijkste elementen van de les en controleer of ze de leerdoelen hebben behaald.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.