Tag questions

QUESTION TAGS
and some irregular verbs
KLAS 2HM1
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

QUESTION TAGS
and some irregular verbs
KLAS 2HM1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Question Tags

Tag questions worden gebruikt om om bevestiging te vragen. Het is een korte vraag aan het eind van de zin. 
Als de zin positief is, is de tag question negatief. Is de zin negatief, dan is de tag question positief. 

It's easy, isn't it?

Slide 3 - Tekstslide


Question Tags
Waarom gebruiken de Engelsen een Question Tag?
A
Daarmee stel je een vraag.
B
Om de vraag nogmaals kort te herhalen.
C
Om om bevestiging te vragen.

Slide 4 - Quizvraag

Question tags are...?
A
short trousers in questions
B
short questions
C
short answers at the beginning of a sentence
D
short questions at the end of a sentence.

Slide 5 - Quizvraag

Question tags:
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....
A
ook bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 6 - Quizvraag

Question tags:
Als de zin ontkennend (-) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 7 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 1:
  1. Is de hoofdzin positief, dan is de tag negatief
  2. Is de hoofdzin negatief, dan is de tag positief.

Vb 1: Your parents are friendly, aren't they?
Vb 2: Your little sister can't swim, can she?

Slide 8 - Tekstslide

We aren't late, ____________?
A
are we
B
aren't we

Slide 9 - Quizvraag

She's Italian, __________?
A
is she
B
isn't she

Slide 10 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 2:
  1. Staat er in de hoofdzin een hulpwerkwoord (to be, can, will, could, would, etc), dan zet je dat werkwoord in de tag.
  2. Staat er geen hulpwerkwoord? Gebruik dan "to do" in de tag.

Vb 1: You are twelve years old, aren't you?
Vb 2: Your father works at a bank, doesn't he?

Slide 11 - Tekstslide

Extra uitleg stap 2.2
vorm 'to do',  hangt af van de tijd + onderwerp van de hoofdzin.

Opties:
  • do/don't --> tegenwoordige tijd, I, we, you, they
  • does/doesn't --> tegenwoordige tijd he, she, it
  • did/didn't --> verleden tijd

Slide 12 - Tekstslide

They live in Amsterdam, ________?
A
don't they
B
doesn't they
C
didn't they

Slide 13 - Quizvraag

She has children, __________?
A
don't she
B
doesn't she
C
didn't she

Slide 14 - Quizvraag

He went to the party last night, __________
A
don't he
B
doesn't he
C
didn't he

Slide 15 - Quizvraag

We don't watch much TV, __________?
A
do we
B
does we
C
did we

Slide 16 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 3:
Herhaal het onderwerp van de zin in de tag. In de tag moet het altijd een persoonlijk voornaamwoord zijn (I, you, he, she, it, we, they) of 'there'. 

Slide 17 - Tekstslide

Hoe maak je een Question Tag?
GOED LEZEN!
A
1. zin + tag -; zin - tag +; 2. herhaal werkwoord/gebruik to do 3. herhaal onderwerp (pers vnw)
B
1. zin + tag +; zin - tag -; 2. herhaal werkwoord/gebruik to do 3. herhaal onderwerp (pers vnw)
C
1. zin + tag -; zin - tag +; 2. herhaal onderwerp 3. herhaal werkwoord/ gebruik to do
D
1. herhaal onderwerp (pers vnw) 2. zin + tag -; zin - tag +; 3. herhaal werkwoord/gebruik to do

Slide 18 - Quizvraag

Question Tags

These women are independent, ...?
A
are they
B
aren't they
C
are she
D
aren't she

Slide 19 - Quizvraag

Question Tags
Anne studies very hard every night, _______?
A
studies she
B
right
C
does she
D
doesn't she

Slide 20 - Quizvraag

Question tags
She won't be there, ____?
A
will she?
B
does she?
C
isn't she?
D
won't she?

Slide 21 - Quizvraag

Question tags.
Sue can't dance, ................ ?
A
can't she
B
can she
C
doesn't she
D
does she

Slide 22 - Quizvraag

Question tags.
The man watched tv, ............. ?
A
don't he
B
doesn't he
C
did he
D
didn't he

Slide 23 - Quizvraag

Question tags
Welke zin is correct?
A
Andrew and Jim aren't happy, are he?
B
Andrew and Jim aren't happy, aren't we?
C
Andrew and Jim aren't happy, are they?
D
Andrew and Jim aren't happy, is he?

Slide 24 - Quizvraag

Ik snap nu hoe question tags werken
A
ja, uit mijn hoofd
B
nee, geen idee
C
ja, met mijn boek/ aantekeningen erbij

Slide 25 - Quizvraag

Irregular verbs
The past simple

Slide 26 - Tekstslide

Als ik de past simple wil gebruiken, dan gebruik ik de ... rij uit de lijst met onregelmatige werkwoorden.

Slide 27 - Open vraag

Kies de juiste vorm
rij 1 BUY rij 2 .......
A
buyed
B
boughted
C
bought
D
buys

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Rij 1 make Rij 2 ....
A
made
B
maded
C
maked
D
makes

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste vorm.
Rij 1 swim Rij 2 ....
A
swimmed
B
swimed
C
swims
D
swam

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste vorm.
Rij 1 tell Rij 2 ....
A
tolded
B
told
C
tells
D
telled

Slide 31 - Quizvraag

Ik ken best veel onregelmatige werkwoorden uit de lijst achterin mijn Coursebook...
0100

Slide 32 - Poll

Wat is de past simple van 'To be'?
A
am
B
are
C
was/were
D
have been

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de past simple van do?
A
don't
B
did
C
done
D
have been doing

Slide 34 - Quizvraag

Write down irregular verbs in the past simple...

Slide 35 - Woordweb

Ik ken meer dan 20 irregular verbs...
0100

Slide 36 - Poll

To be going to gebruik je:
A
Om te praten over wat je nu doet.
B
Om te praten over wat je gaat doen.

Slide 37 - Quizvraag

To be going to (?)
____ (she) swim next thursday.
A
are she going to
B
she are going to
C
is she going to
D
she is going to

Slide 38 - Quizvraag

TO BE GOING TO
Wanneer?
Om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren.
Hoe?
to be (am/is/are) + going to + hele ww
Voorbeeld?
I am going to visit my friends this weekend.

Slide 39 - Tekstslide

The Future: to be + going to + hele werkwoord
Jacky                                                                  a birthday party for her sister. 
am
are
is
going to
plan
planned
planning

Slide 40 - Sleepvraag

The Future: to be + going to + hele werkwoord
I                                                                          through the Alpines this summer. 
am
are
is
going to
hiked
hiking
hike

Slide 41 - Sleepvraag

The Future: to be + going to + hele werkwoord
The                                                                           when the temperatures rise.
am
are
is
going to
melting
melt
melted

Slide 42 - Sleepvraag

To be going to

Slide 43 - Tekstslide

"To be going to" gebruik je voor...
A
Beloftes
B
Schema's en roosters
C
Plannen

Slide 44 - Quizvraag

They ______________ Roblox.
(to play - to be going to)
A
go play
B
are going to play
C
is going to play
D
going playing

Slide 45 - Quizvraag

to be going to
Charlie ........................pictures of everyone. (take)
A
are taking
B
is taking
C
takes
D
is going to take

Slide 46 - Quizvraag

gebruik 'to be going to':
Peter _____ soccer tonight.
A
am going to play
B
is going to play
C
are going to play
D
to be going to play

Slide 47 - Quizvraag

"TO BE GOING TO"

Slide 48 - Tekstslide

I can use 'to be going to' correctly
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Poll