3.2 Genen

par. 1: 
Genotype en fenotype
par. 2
Genen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

par. 1: 
Genotype en fenotype
par. 2
Genen

Slide 1 - Tekstslide

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Weet je wat fenotype is
  2. Weet je wat genotype is
  3. Weet je wat een gen is
  4. Weet je hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen
  5. Intermediair fenotype

Slide 2 - Tekstslide

DNA ligt in chromosomen
  • In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen. 
  • Chromosomen zijn lange en dunnen draden. 
  • Chromosomen bestaan uit de stof DNA. Deze stof bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. Dit is je genotype. 

Slide 3 - Tekstslide

Chromosomen
46 chromosomen in totaal
23 chromosomen paren
(van elke heb je er twee)

Man XY
Vrouw XX

Slide 4 - Tekstslide

Chromosomen en DNA
Een vrouw is een organisme -) organismen bestaat uit heel veel cellen met in iedere cel een celkern -) celkern liggen chromosomen -) chromosomen zijn lange dunne ‘draden’ die voor een groot deel bestaan uit DNA -) DNA ligt  om een eiwitbolletje gedraaid.

Slide 5 - Tekstslide

Fenotype en genotype
Erfelijk: dingen die je hebt geërfd van je ouders. 

  • Fenotype: Het uiterlijk van een organisme
  • Genotype:  Het DNA (erfelijke informatie) van een organisme



Genotype (DNA) + milieu = fenotype




Slide 6 - Tekstslide

Fenotype en genotype

Slide 7 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = invulling van gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 8 - Tekstslide

DNA en genotype
  • De informatie voor je erfelijke eigenschappen noemen we het genotype.
  • Genotype is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme
  • Fenotype van het organisme is het uiterlijk van dat organisme.


Slide 9 - Tekstslide

Genenparen
  • Van elk chromosoom heb je er twee.
  • Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals chromosomen dus ook
     voor in paren.

Heterozygote VS Homozygote

Hetero = ander
Homo = het zelfde 

Slide 10 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 11 - Tekstslide

2 x zelfde gen voor haarkleur = HOMOZYGOOT
gen: rood haar
gen:
rood haar

Slide 12 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 13 - Tekstslide

Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst

Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen

Slide 14 - Tekstslide

2 verschillende genen voor haarkleur:    heterozgoot
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 15 - Tekstslide

Homozygoot &  heterozygoot
  • De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.

  • De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma.
    Rood haar is het recessieve gen.Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar


Slide 16 - Tekstslide

intermediair fenotype: 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Chromosomen
In ieder kern van alle je cellen liggen er 46 in 23 paren.
Een gen is een onderdeel van een chrosoom die de informatie bevat van één erfelijke eigenschap. 

Slide 19 - Tekstslide

Gen
Gen: is een deel van een chromosoom dat de infromatie bevat voor één erfelijke eigenschap. 

Elke chromosoom bevat meerdere genen. 

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
  • Hoeveel chromosomen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel chromosomenparen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel genen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel genenparen zijn er in de celkern getekend? 

8/4/10/5

Slide 21 - Tekstslide

Genen kunnen aan of uit staan
  • Genen kunnen aan of uit staan. 
  • Staat een cel aan dan maakt deze cel een eiwit.
  • Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Als een gen erg actief is, wordt er veel van het eiwit aangemaakt. Iemand doet veel aan krachttraining zijn de genen die spiereiwitten maken erg actief. Deze persoon heeft als fenotype dikkere spieren.
  • Bij iemand die weinig aan lichaamsbeweging doet, zijn de genen die spiereiwitten maken weinig actief. Deze persoon heeft als fenotype dunnere spieren. 

Slide 23 - Tekstslide

Geslachtscel en Lichaamscel
  • Verschil tussen een lichaamscel en een geslachtscel 
  • Chromosomen en genen komen enkelvoudig voor

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

Chromosomen bij andere organismen

Slide 28 - Tekstslide

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 29 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 30 - Quizvraag

Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C

Slide 31 - Quizvraag

23 chromosomen
2 3 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen

Slide 32 - Sleepvraag

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Weet je wat fenotype is
  2. Weet je wat genotype is
  3. Weet je hoeveel chromosomen de spiercel van een mens heeft
  4. Weet je hoeveel chromosomenparen de spiercel van een mens heeft

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
Maken de opdrachten van paragraaf 3.2 Genen

Slide 34 - Tekstslide