Reflexive and Reciprocal Pronouns

Reflexive and reciprocal pronouns

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Reflexive and reciprocal pronouns

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kunnen jullie:
- Het verschil tussen wederkerige en wederkerende voornaamwoorden begrijpen.
- Wederkerige en wederkerende voornaamwoorden op de juiste manier toepassen.


Slide 2 - Tekstslide

Reflexive pronouns (wederkerend voornaamwoord)
Reflexive pronouns worden gebruikt om te zeggen dat de persoon die de actie uitvoert, deze ook ondergaat.
Het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn dezelfde persoon.
Je wast jezelf.
She made herself dinner.
I poured myself a drink.
We drove ourselves home.



Slide 3 - Tekstslide

Reciprocal pronouns (Wederkerig voornaamwoord)
Reciprocal pronouns worden gebruikt om een wederzijdse relatie uit te drukken. Wanneer 2 of meer mensen/dingen hetzelfde doen richting elkaar.
Het wederkerig vnw verwijst naar het onderwerp van de zin.
Johan en Pieter verdedigen elkaar.
They are talking to each other.
We will always love one another.





Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Reflexive pronouns:
Jack decided to reward himself.
I pour a cup of tea for myself every morning.

Reciprocal pronouns:
They talk to one another.
We didn't look at each other.

Slide 5 - Tekstslide

Reflexive pronouns 
I -> Myself
You (ev) -> Yourself
He -> Himself
She -> Herself
It -> Itself
We -> Ourselves
You (mv) -> Yourselves
They -> Themselves

Reciprocal pronouns
each other
one another
each other's (bez. vnm erachter)
one another's (bez. vnm erachter)

Slide 6 - Tekstslide

Welk van de onderstaande woorden zijn 'reflexive pronouns'?
A
myself, herself, themselves
B
my, her, their
C
each other, one another
D
myself, their, each other

Slide 7 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden zijn 'reciprocal pronouns'?
A
like, as
B
my, her, their
C
each other, one another
D
myself, their, each other

Slide 8 - Quizvraag


My dog hurt ______.
A
myself
B
itself
C
eachother
D
...

Slide 9 - Quizvraag


I always shave ______ on monday.
A
myself
B
himself
C
...
D
each other

Slide 10 - Quizvraag


We blame ______ for failing the test.

A
ourselves
B
myself
C
himself
D
each other

Slide 11 - Quizvraag


My baby boy cannot look after ______ .
A
himself
B
each other
C
one another
D
herself

Slide 12 - Quizvraag


Michelle saw ______ in the mirror.
A
eachother
B
...
C
myself
D
herself

Slide 13 - Quizvraag

Maria and Sam gave ______ gold rings on their wedding.
A
one another
B
ourselves
C
themselves
D
each other

Slide 14 - Quizvraag


They give ______ gifts during the holidays.
A
ourselves
B
one another
C
themselves
D
myselves

Slide 15 - Quizvraag

Wat vind je nog moelijk?

Slide 16 - Open vraag

Start working on the exercises in your workbook.

For extra help:
You can watch the “methodesite” video
‘slim stampen’
Look for exercises on the internet
Watch the video's on the next slides

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video