Doel: Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden in een zin herkennen en benoemen.
Doel van de les:
Slide 2 - Tekstslide
Kijk naar onderstaande werkwoorden. Als het om zinsontleding gaat, dan kun je deze werkwoorden in 2 groepen verdelen. Probeer maar!
zingen
werken
fietsen
geven
kopen
bakken
voetballen
timer
5:00
Slide 3 - Tekstslide
Kijk naar onderstaande werkwoorden. Als het om zinsontleding gaat, dan kun je deze werkwoorden in 2 groepen verdelen. Probeer maar!
Geen lv:
werken
fietsen
voetballen
Wel een lv:
zingen
geven
kopen
bakken
Slide 4 - Tekstslide
Zinnen kunnen enkelvoudig of samengesteld zijn.
Een enkelvoudige zin heeft één pv en één onderwerp.
Ik loop naar school.
Een samengestelde zin heeft twee of meer pv's en onderwerpen.
Ik loop naar school, want mijn band is lek.
Samengestelde zinnen worden aan elkaar verbonden door een voegwoord.
Slide 5 - Tekstslide
Voegwoorden kunnen nevenschikkend of onderschikkend zijn.
Een nevenschikkend voegwoord verbindt 2 zinnen met elkaar die ook op zichzelf kunnen bestaan. Nevenschikkende voegwoorden zijn: want, of, en, dus
Ik ben vandaag jarig, dus ik trakteer op taart.
Een onderschikkend voegwoord verbindt 2 zinnen met elkaar waarvan er één niet op zichzelf kan staan. Onderschikkende voegwoorden zijn: daarom, doordat, dat, of, tenzij, mits, hierdoor, etc.
Ik koop vaak nieuwe boeken, omdat ik graag lees.
Slide 6 - Tekstslide
Wat ga je nu doen?
Kijk t/m opdr 12 na met het antwoordblad op CG (alleen bij goedkeuring van docent!)
Iedereen noteert een vraag over iets dat je nog lastig/onduidelijk vindt in de stof
Ga verder met opdr: 13, 14, 15, 16 van blz 31 t/m 40
Klaar? Vraag dan naar het nakijkblad.
Slide 7 - Tekstslide
Huiswerk:
Opdr 1, 2, 3 , 10, 11, 12, 13 van H2.1
Slide 8 - Tekstslide
De quizmaster heeft de deelnemer stiekem een hint gegeven.