In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Woordsoorten
Bijwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Lesprogramma
Terugblik huiswerk
Voorkennis woordsoorten
Uitleg bijwoorden
2 oefenzinnen
Huiswerk maken
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik
Huiswerk: Grammatica, paragraaf 11 (deel 2)
Vragen/onduidelijkheden?
Gisteren zijn wij onze sleutels kwijtgeraakt in het park.
Slide 3 - Tekstslide
Voorkennis
Welke woordsoorten hebben wij ook al weer besproken?
Werkwoorden
Lidwoorden
Zelfstandig naamwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Voorzetsels
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
Kun je bijwoorden herkennen, begrijpen en gebruiken.
kun je de woordsoorten HWW, ZWW, KWW, CZN, AZN, ZN-E, (STOF.)BN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.
Slide 5 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...
Slide 6 - Open vraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? 'Veel mensen dragen een zelfgemaakt mondkapje.'
Slide 7 - Open vraag
'Mondkapjes worden vaak gedragen in het openbaar vervoer.' Is 'vaak' een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over een ander woord:
Werkwoord (Annahockeyt goed)
Bijvoeglijk naamwoord (Anna heeft een heel mooie hockeystick)
Ander bijwoord(Anna kan ook bijzonder snel rennen)
Een BW zegt NOOIT iets over een ZN (dan is het een BN)
Slide 9 - Tekstslide
Waar iets is - de plaats
Daar staat de prullenbak.
—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.
Andere woorden die een plaats aangeven:
hier, er, ergens, nergens.
Slide 10 - Tekstslide
Wanneer - de tijd
Vandaag gaan we rekenen.
—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.
Het was gisteren lekker weer.
—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Hoe-vragen
De auto rijdt hard.
—> Hoe rijdt de auto? Harden is dus een bijwoord.
Het meisje zingt mooi.
—> Hoe zingt het meisje?Mooien is dus een bijwoord.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Zo herken je een bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
plaats/richting (er, nergens, overal)
reden/oorzaak (daarom, vandaar, daardoor)
vraag (hoe, waar, waardoor)
(on)zekerheid (vast, absoluut, misschien)
ontkenning (niet, nooit)
Slide 14 - Tekstslide
Zo herken je een bijwoord
Delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken) zijn geen voorzetsel, maar een bijwoord: De docent / legt / het lijdend voorwerp / uit. (uit = bw; deel van uitleggen)
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dat woord als woordsoort een bijwoord.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het bijwoord in deze zin?
'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.
Slide 18 - Quizvraag
Bedenk een zin waarbij het bijwoord meer informatie geeft over een bijvoeglijk naamwoord.