Voltooid en onvoltooid deelwoord

Vandaag 

  1. Uitleg onvoltooid deelwoord
  2. uitleg voltooid deelwoord
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 

  1. Uitleg onvoltooid deelwoord
  2. uitleg voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 




  • Je leert hoe je voltooide en onvoltooide deelwoorden correct spelt

Lesdoel:

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord geeft aan dat iets nog bezig is.

Het is dus nog niet voltooid:


Rillend stond ik op de schaatsbaan.

Lachend zwaaide ik naar mijn vriend.

Zittend keken we naar de optocht.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onvoltooid deelwoord

- maak je door achter het hele werkwoord een -d te zetten.


lachend

fluitend

lopend

knippend


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onvoltooid deelwoord
Iets nog bezig

hele werkwoord + d

lopen, huilend, lachend

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord kun je net als

het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:


Een lachende vrouw.

De gillende kinderen.

De huilende man.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kwade hond stond luid (blaffen) in de tuin.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zag een groepje leerlingen (praten) voor de school staan.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom kijk jij mij zo (wantrouwen) aan?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het resultaat van deze toets was echt (teleurstellen).

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgerond.

Het is dus voltooid


Voorbeelden: 

Tijdens de les heeft Lisa de toets gemaakt.
Vorige maand is Mohamed naar Marokko gevlogen.
Tijdens de open dag worden veel activiteiten georganiseerd.


*Maakt meestal deel uit van het gezegde. Is dit het geval? Dan staat er altijd een vorm van hebben zijn of worden in het gezegde

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
 Komt altijd voor in combinatie met:
hebben, zijn of, worden  

sterk werkwoord -> -en
gebogen, gelogen, geslapen, aangekomen
zwakke werkwoorden -> -d of -t
bewaard, getest, gebrand

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-d of -t?
Maak het langer  
gebrande, gelande, geraakte

Of --> 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

verduren
A
geduurd
B
verduurd
C
geverduurd

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van

chillen
A
gechild
B
gechilt

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

interviewen
A
geinterviewd
B
geïnterviewd
C
geinterviewt
D
geïnterviewt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

gebeuren
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.

Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord van:

daten
A
dated
B
gedatetet
C
gedatet
D
gedated

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

vrezen
A
Gevreest
B
Gevreesd
C
Gevrozen
D
Vrezend

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag
Maak paragraaf 10 van spelling.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende keer
tot de volgende keer!!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies