Het volgende woordenboek is toegestaan tijdens de schrijfexamens: Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als Tweede Taal
Je moet dit woordenboek zelf meenemen.
Slide 5 - Tekstslide
Woordenschat
A1: 1000 woorden
A2: 2000 woorden
B1: 5000 woorden
B2: 12000 woorden
Slide 6 - Tekstslide
signaalwoorden
Slide 7 - Woordweb
Functies signaalwoord
Slide 8 - Woordweb
Maak de zin af: Toen ik gisteren naar buiten keek,
Slide 9 - Open vraag
Maak de zin af: Nadat we het ontbijt hadden gegeten,
Slide 10 - Open vraag
Maak de zin af: Er ontstaat een lange file doordat
Slide 11 - Open vraag
Maak de zin af: Als we dit jaar niet op vakantie kunnen,
Slide 12 - Open vraag
Maak de zin af: Ik zou morgen langskomen, echter
Slide 13 - Open vraag
Maak de zin af: Tijdens de lockdown is de horeca gesloten. Desondanks
Slide 14 - Open vraag
Maak de zin af: Vorige week is mijn zus bevallen, dus
Slide 15 - Open vraag
Inversie
Met de term 'inversie' wordt de woordvolgorde in hoofdzinnen aangeduid waarbij het onderwerp volgt op de persoonsvorm.
Je mag inversie alleen gebruiken in vraagzinnen, in zinnen die beginnen met een ander zinsdeel dan het onderwerp of in zinnen die beginnen met een bijzin.
Slide 16 - Tekstslide
De woordvolgorde in hoofd- en bijzin, voegwoorden
Bij gebruik van de voegwoorden en, of, want, maar verandert er niets aan de woordvolgorde: beide zinnen blijven een hoofdzin.
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar.
Bij gebruik van alle andere voegwoorden ontstaat er een hoofdzin-bijzin-constructie. Er verandert nu wel iets aan de woordvolgorde in de bijzin.
In een bijzin staat het onderwerp vlak achter het voegwoord. De persoonsvorm van het werkwoord staat achteraan
Slide 17 - Tekstslide
Maak de zin af: Bij de kassa zag ik dat ik mijn portemonnee vergeten was. Daardoor
Slide 18 - Open vraag
Maak de zin af: Wanneer u niet op tijd op uw afspraak bent,
Slide 19 - Open vraag
Maak de zin af: Tijdens mijn studie rechten,
Slide 20 - Open vraag
signaalwoord
Voegwoorden worden ook wel signaalwoorden genoemd. Zij geven het verband aan tussen alinea’s en zinnen en zijn dus heel belangrijk voor de begrijpelijkheid van een tekst. Het geeft informatie over hoe een tekst is opgebouwd.
Door signaalwoorden kun je als lezer ‘signaleren’ dat er in de tekst sprake is van bijvoorbeeld een tegenstelling, een chronologisch verband of een oorzaak en gevolg.
als / indien, mits, wanneer, tenzij (tenzij betekent: als niet)
doel / wens
opdat
resultaat
zodat
tegenstelling
hoewel, ondanks, terwijl
Slide 22 - Tekstslide
Maak met het signaalwoord 'vroeger' een zin.
Slide 23 - Open vraag
Maak met het signaalwoord 'bovendien' een zin.
Slide 24 - Open vraag
Maak met het signaalwoord 'hoewel' een zin.
Slide 25 - Open vraag
Maak met het signaalwoord 'om..te' een zin.
Slide 26 - Open vraag
Maak met het signaalwoord 'tenzij' een zin.
Slide 27 - Open vraag
de notitie
Een notitie is een kort briefje waarin je de gegeven informatie in je eigen woorden moet verwerken.
Een notitie wordt geschreven om iemand aan iets te herinneren.
Slide 28 - Tekstslide
Je werkt op een kantoor en de telefoon gaat. Het is voor je leidinggevende, maar zij is afwezig. Je neemt de boodschap aan: de afspraak van 25 maart om 10.00 uur moet worden verzet. Ze krijgt een mail met een voorstel voor een nieuwe datum. Schrijf een korte notitie waarin je de boodschap overbrengt aan je leidinggevende.
Slide 29 - Open vraag
Je dochter zit op dansles, maar ze is ziek. Je mailt naar de dansschool om haar af te melden. Daarnaast is ze vorige week ook haar gymschoenen vergeten. Je vraagt of ze die gevonden hebben. Ten slotte wil je weten of er een groepsapp is, zodat je in de toekomst een app kunt sturen om haar af te melden. Schrijf een kort bericht waarin je bovenstaande punten verwerkt.