De kosten van een ondernemer_3vmbo_6.2

Agenda les
  • controle vragen paragraaf 6.1
  • leerdoelen paragraaf 6.2
  • uitleg paragraaf 6.2
  • zelf aan de slag
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Agenda les
  • controle vragen paragraaf 6.1
  • leerdoelen paragraaf 6.2
  • uitleg paragraaf 6.2
  • zelf aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

De inkoopprijs van een game is €80,-. De brutowinstopslag is 70%.
Bereken de verkoopprijs?

Slide 2 - Open vraag

Je hebt voor 120,- een tas gekocht. De winkelier had de broek voor 90,- ingekocht.
Bereken de brutowinstopslag in procenten?

Slide 3 - Open vraag

Ivar verkoopt op een dag 230 porties friet voor € 2,25 per portie. De inkoop van de friet kost hem €90,-. Zijn overige bedrijfskosten bedragen € 165,-
Bereken zijn winst of verlies van de dag.

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen par 6.2
  • Je kent de verschillende onderdelen van de marketingmix
  • Je kent het verschil tussen vaste- en variabele kosten en je kunt van beiden voorbeelden geven
  • Je kent het verschil tussen afschrijvingskosten en reservering per jaar en kunt beide berekenen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Marketingmix
  1. Productbeleid: de hoeveelheid verschillende producten
  2. Plaatsbeleid: vestigingsplaats, bereikbaarheid.
  3. Prijsbeleid: Duur of goedkoop?
  4. Promotiebeleid: reclame, acties, verkoopdemonstraties.
  5. Personeelsbeleid: klantvriendelijkheid, dezelfde kleding.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Twee soorten bedrijfskosten
  1. Vaste kosten:
    kosten die niet beïnvloed worden door het aantal producten dat er geproduceerd wordt.

  2. Variabele kosten:
    kosten die wel beïnvloed worden door het aantal producten dat geproduceerd worden.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Fabio heeft voor zijn restaurant een nieuwe pizza oven gekocht. De oven kostte € 2.445,-. De restwaarde is € 500,-. Bereken de afschrijving per jaar.

Slide 14 - Open vraag

Fabio heeft voor zijn restaurant een nieuwe pizza oven gekocht. De oven kostte € 2.445,-. De restwaarde is € 500,-. Wat is de oven nog waard na twee jaar.

Slide 15 - Open vraag

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 6.2
  • Maak  alle opgaven par 6.2 in schrift of in word
  • Upload bestand in studieroute 3A week 2 inleveropdracht
  • Kijk opgaven par 6.1  na (antwoordmodel in week 2)

Slide 16 - Tekstslide