Chapter 4 - Plurals

Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Groep 5
Marie- Ann
Roos
Noa
Chayenna
Noor

Leena
Lisa
Hafssa
Fiyori
Barin
Elma
Sana
Ceren
Houda
Siem
Ziuan
Sabir 
Mourinho
Dylan
Cody
Kadir
Jeffrey
Elaijah
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Groep 5
Marie- Ann
Roos
Noa
Chayenna
Noor

Leena
Lisa
Hafssa
Fiyori
Barin
Elma
Sana
Ceren
Houda
Siem
Ziuan
Sabir 
Mourinho
Dylan
Cody
Kadir
Jeffrey
Elaijah

Slide 1 - Tekstslide

Chapter 4: In the city

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les maandag 13 juni
Grammar: Plurals (meervoud). 
1.Opdrachten (hand-out) gemaakt.
2.Opdrachten boek blz. 26-27.
3. opdracht 11,12,13,14,24,48,

Slide 3 - Tekstslide

Afwezig de vorige les:
Leena, Lisa, Elaijah, Jeffrey, Dylan, Ziuan en Mourinho.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel
You can make plural forms of English words
You can write sentences with plurals 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

1.geef een voorbeeld van een meervoud (woord) bij 1 t/m 2F.
1.Vaste regel: In het Engels heb je nooit ’s bij meervoud, maar altijd s eraan vast!!   1 car – 3 cars.
2a. De y mag niet tussen 2 medeklinkers staan. Als een woord dus eindigt op een medeklinker + y, dan wordt dat in het meervoud –ies. 1 baby – 3 babies.
Maar let op! 1 boy – 3 boys.
2b. Een woord dat eindigt op een sisklank (s,x,sh,ch), krijgt in het meervoud – es. 1 box- 3 boxes.
2c. Als een woord eindigt op f/fe, wordt die f – ves in het meervoud. 1 thief – 3 thieves/  1  wife – 3 wives.
2d. Als een woord eindigt op man, wordt dat men in het meervoud. 1 woman – 3 women.
2e.Sommige woorden die eindigen op een -o, krijgen in het meervoud -es. 1 potato – 3 potatoes.
2f. Onregelmatige meervoud. 1 foot – 3 feet.


Slide 7 - Tekstslide

3.Schrijf het meervoud van de woorden tussen haakjes op.

1. Babies (baby) are cute, aren´t they?
2. In Autumn leaves(leaf) fall from trees (tree).
3. She likes puppies (puppy)!
4. I´ve got a pair of jeans (jeans).
5. Spiderman and superman are my heroes (hero).
6. I have to wear glasses (glass).
7. They are from different countries (country).

Slide 8 - Tekstslide

2. Schrijf van de volgende woorden het meervoud op.
1. cat - cats                                11. woman -women  
2. house- houses                   12. monkey -monkeys
3. lady - ladies                         13. photo - photos
4. boy - boys                             14. potato - potatoes
5. zebra - zebras                     15. dog - dogs 
6. feather - feathers              16. goose - geese
7. box - boxes                           17. ant - ants    
8. taxi - taxis                             18. tooth - teeth
9. mouse - mice                      19. baby - babies
10. life - lives                             20. fish - fish             


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Irregular plurals

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Which plural is correct?
A
sandwich
B
sandwiches
C
sandwichs
D
sandwichies

Slide 13 - Quizvraag

What is the plural of baby
A
babys
B
baby's
C
babies
D
babie's

Slide 14 - Quizvraag

What is the plural of sunflower
A
sunflower's
B
sunflowers
C
sunfloweres
D
sunflower

Slide 15 - Quizvraag

Plural of
A
mouses
B
mice
C
mices
D
mouse's

Slide 16 - Quizvraag

Plural of:
A
child
B
childs
C
childrens
D
children

Slide 17 - Quizvraag


What is the plural of wolf
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 18 - Quizvraag

What is the plural
of woman?
A
woman's
B
women
C
womans
D
womens

Slide 19 - Quizvraag

plural: sheep
A
sheep
B
sheeps
C
sheepes
D
sheepies

Slide 20 - Quizvraag

Plurals (=meervoud): What is the plural of bus?
A
buss
B
busses
C
buses
D
buse's

Slide 21 - Quizvraag

Plural of
A
taxies
B
taxi's
C
taxis
D
taxie's

Slide 22 - Quizvraag

plural: scarf
A
scarfes
B
scarfs
C
scarves
D
scarvies

Slide 23 - Quizvraag

Leerdoel behaald?
You can make plural forms of English words
You can write sentences with plurals 

Slide 24 - Tekstslide

Volgende les vrijdag 24 juni
Idioomtoets (woordjes) hoofdstuk 4.
Leren blz. 48-49.

Slide 25 - Tekstslide

How was this lesson for you?
Too easy
just right
too difficult

Slide 26 - Poll