Corriger (andere opdrachten doen we zo later)
Ex 16. 1. Wij gaan naar het zwembad
2. Gaan wij naar het zwembad?
3. Wij nemen de métro
4. Nemen wij de métro
Ex.17a 1.C 2.E 3.B 4.D 5.A
Ex.17b C
Ex.17d. 1.Qui est la fille blonde là-bas? Wie is het blonde meisje daar?
2. Tu vas à Paris quand? Wanneer ga jij naar Parijs?
3. Pourquoi tu vas à pied au collège? Waaron ga jij te voet naar school?
4. Tu vas à la gare comment? Hoe ga jij naar het station?