• Je weet wat de begrippen ‘omtrek’ en ‘oppervlakte’ betekenen.
• Je kan de omtrek en oppervlakte van meest voorkomende vlakke figuren (vierkant,rechthoek, driehoek, trapezium, parallellogram, cirkel) berekenen en kent bijbehorende formules
• Je begrijpt dat figuren met dezelfde omtrek een andere oppervlakte kunnen hebben.
Je begrijpt de betekenis van 1 cm2