Wat is de juiste notatie van waterstoffluoride-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HF(l)
B
HF(aq)
C
H3O+(aq)
D
H3O+(aq)+F−(aq)
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de juiste notatie van salpeterzuur-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HNO3(l)
B
HNO3(aq)
C
H+(aq)
D
H+(aq)+NO3−(aq)
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de juiste notatie van waterstoffluoride-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HF(l)
B
HF(aq)
C
H3O+(aq)
D
H3O+(aq)+F−(aq)
Slide 14 - Quizvraag
Is de volgende reactie een zuur-base reactie? Mg(s) + 2 H+ -> Mg2+ + H2(g)
A
Ja, Mg (s) is het zuur
B
Ja, H+ is het zuur
C
Nee
D
Ja, Mg (s) is de base
Slide 15 - Quizvraag
BaO + H2O -> Ba2+ + 2 OH-
Is dit een zuurbase reactie?
A
Ja, O2- in BaO reageert als zuur, neemt H+ op.
B
Ja, O2- in BaO reageert als base, neemt H+ op.
C
Ja, O2- in H2O reageert als base, neemt H+ op.
D
Nee, dit is geen zuurbase reactie.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is GEEN zuur base reactie
A
H+ + OH- --> H2O
B
2 Al + 6 H+ --> Al3+ + 3 H2
C
Na2O + H2O --> 2 Na+ + 2 OH-
D
Al2O3 + 6 H+ --> 2 Al3+ + 3 H2O
Slide 17 - Quizvraag
BaO + H2O -> Ba2+ + 2 OH-
Is dit een zuurbase reactie?
A
Ja, O2- in BaO reageert als zuur, neemt H+ op.
B
Ja, O2- in BaO reageert als base, neemt H+ op.
C
Ja, O2- in H2O reageert als base, neemt H+ op.
D
Nee, dit is geen zuurbase reactie.
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de definitie van een zuur:
A
Een deeltje dat een proton kan opnemen.
B
Een deeltje dat een H+ ion kan afstaan.
C
Een deeltje met een pH kleiner dan 7.
D
Een deeltje dat betrokken is in een zuur-base reactie.
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer is een stof pH neutraal?
A
Bij een pH waarde van 7
B
Bij een pH hoger dan 7
C
Bij een pH waarde lager dan 7
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de pH van een oplossing
met 5.2*10-3 mol/L opgelost Ba(OH)2 ?
A
pH = -log (5.2*10-3) = 2,28
B
pH = -log (2x5.2*10-3) = 1,98
C
pH =14 - 1,98 = 12,02
D
pH = 14 - 5,2 = 8,8
Slide 21 - Quizvraag
Stel je hebt een zuur en voegt er water aan toe wat gebeurd er dan met de pH
A
pH wordt hoger
B
pH wordt lager
C
er gebeurd niets
Slide 22 - Quizvraag
Tommy wil de pH bepalen van een oplossing. Hij mengt in 4 reageerbuizen steeds een beetje oplossing met een indicator. Geef zo precies mogelijk aan tussen welke grenzen de pH van de oplossing ligt. Gebruik binas T52A.
A
3,8 < pH < 5,5
B
3,8 < pH < 4,4
C
5,4 < pH < 5,5
D
4,4 < pH < 4,8
Slide 23 - Quizvraag
Stel je neemt 50 mL van een zure oplossing met pH 4. Hierbij doe je 50 mL demiwater. Wat gebeurt er met de pH?
A
De pH daalt maar wordt niet lager dan 0
B
De pH stijgt maar wordt niet hoger dan 7
C
De pH daalt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH
D
De pH stijgt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH
Slide 24 - Quizvraag
een oplossing met een pH van 4,56 heeft een [H3O+] concentratie van ...
hint
weet je de pH? Dan kun je met "H3O+ = 10^-pH" de H3O+ concentratie in mol/L uitrekenen.
A
2.75⋅10−4
B
3,63⋅104
C
2,75⋅10−5
D
3,63⋅103
Slide 25 - Quizvraag
Voor een basische oplossing geldt:
A
pH > 7 en pOH > 7
B
pH < 7 en pOH > 7
C
pH < 7 en pOH < 7
D
pH > 7 en pOH < 7
Slide 26 - Quizvraag
Bereken de [H+] voor een oplossing met een pOH van 12,8
A
1,58⋅10−13
B
2⋅10−13
C
0,0631
D
0,06
Slide 27 - Quizvraag
Een basische oplossing heeft een pH van 8,9. Wat is de pOH van deze oplossing?
A
8,9
B
22,9
C
5,1
D
-5,1
Slide 28 - Quizvraag
Bereken de pOH van een basische oplossing met [OH-] is 3,15.10^-4 mol/L
A
3,50
B
- 3,50
C
- 3,502
D
3,502
Slide 29 - Quizvraag
In een oplossing van 250 mL zit 0,020 mol KOH. Wat is de pH?