1.1 Wat wil je kopen?

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui en rekenmachine
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
Hoofdstuk 1
Economie is meer dan GELD


Basis 2 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.1
- Je kunt uitleggen waar economie over gaat.  R

- Je kunt voorbeelden geven hoe jij zelf met economie te maken hebt. T1

- Je kunt uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.  T2

- Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren.  T1

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan
bij het woord economie?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Economie gaat over keuzes maken
  • Veel doen en veel uitgeven
  • Weinig tijd en weinig geld (middelen)
  • Keuzes maken wat je doet en waar je geld aan uitgeeft

Je doet en koopt het belangrijkste eerst.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij economie is het maken van keuzes belangrijk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Economie gaat over hoe jij je wensen kunt vervullen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Economie is alleen voor volwassenen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom moet je keuzes maken in wat je doet en waar je geld aan uitgeeft?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Wat is economie?
Behoeften: alles wat je nodig hebt of waar je naar verlangt.

Omdat niet alles kan, moet je keuzes maken. 

Als je iets koopt om zelf te gebruiken ben je een consument. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een consument is iemand die .....
A
goederen of diensten koopt om in hun behoeften te voorzien
B
goederen maakt om in hun behoeften te voorzien.
C
diensten koopt en maakt om in hun behoeften te voorzien.
D
goederen of diensten maakt om in hun behoeften te voorzien.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Maken: vraag 1 t/m 4
Zelfstandig in stilte
Heb je een vraag? Steek je vinger op! Ik help je graag :)

Klaar? Lezen tekst bedrijven en de overheid. 
Moeilijke woorden uit de tekst opzoeken/vertalen.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijven en de overheid.
Producenten=  winkels, webshops en bedrijven die iets maken of voor je doen. 

Winkels en bedrijven verdienen geld door iets te verkopen. 

De overheid bepaalt hoeveel loon je minstens moet verdienen met een baan. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk 
Vraag 5, 6 en 7 maken
Zelfstandig (stilte)
Heb je een vraag? Steek je vinger op! Ik help je graag :)

Klaar? Tekst een geldbedrag noteren lezen... moeilijke woorden opzoeken/vertalen..

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldbedrag op de juiste manier noteren.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AFRONDEN
€23,234
€89,856

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Vraag 8,9 en 10 maken 
Zelfstandig (stilte) 

Klaar? 
De leerdoelen (blz. 13) in je map op een blaadje uitwerken. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les
behoeften

consumeren

produceren

economie 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.2
- Je kunt beschrijven hoe geld is ontstaan  R
- Je kunt voorbeelden geven en herkennen van directe en indirecte ruil T1
- Je kunt beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening.   R  + T1
- Je kunt een nieuwe saldo op je bankrekening uitrekenen T1

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HET ONTSTAAN VAN GELD
REPUBLIEK USA

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilmiddel =

 geld of iets anders waarmee je kunt ruilen.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Vraag 1 t/m 6 maken
Zelfstandig

Klaar? Lees de tekst : Hoe betaal je? 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij geld?

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Soorten geld

  • Contant geld 
  • Het is tastbaar, je kunt het aanraken


  • Geld op je bankrekening
  • Je kunt het niet vastpakken

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elektronisch betalen
Het geld gaat via jouw rekening naar de rekening van een ander.
  • contactloos
  • creditcard
  • iDeal
  • via de bankpas

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lotte krijgt van Manon mascara. Manon geeft Lotte hiervoor een lipgloss. Welke vorm van ruilen is dit?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ilse haar oude saldo is €155,50. Ze ontvangt €265 en geeft €325 uit. Wat is haar nieuwe saldo?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne wast de auto van Koen. Koen maakt daarom een bureau voor Sanne. Is hier sprake van directe of indirecte ruil?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw saldo berekenen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je saldo was €500,-. Je hebt een nieuwe jas gekocht van €225,-. Van je ouders kreeg je €80,- zakgeld. Wat is je nieuwe saldo?
A
€355,-
B
€805,-
C
€305,-
D
€195,-

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je pint geld bij de pinautomaat. Wat gebeurt er met je saldo?
A
Je saldo stijgt
B
Je saldo daalt

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt contant geld gekregen op je verjaardag. Dit geld zet je op je bankrekening. Wat gebeurt er met jouw saldo?
A
Je saldo stijgt
B
Je saldo daalt

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.3 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies