7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling

7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het proces waarbij de omgeving bepaalt welke individuen de meeste nakomelingen krijgen?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met hulp van gidsfossielen kunnen wetenschappers aardlagen dateren. Welke fossielen zijn het best te gebruiken als gidsfossielen?
A
Een fossiel dat alleen in een bepaald gebied voorkomt.
B
Een fossiel dat wijdverspreid voorkomt.
C
Een fossiel van een soort die gedurende lange tijd op aarde heeft geleefd.
D
Een fossiel van een soort die slechts een korte tijd voorkwam.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hier is een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Als soort 10 de mens voorstelt, welke soort kan of welke soorten kunnen dan de chimpansee voorstellen?
A
alleen soort 7
B
alleen soort 9
C
de soorten 3, 7 en 9
D
de soorten 9, 11 en 12

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Via de koolstof-14 methode bepaalt een onderzoeker de ouderdom van een mammoet. Hij komt op een leeftijd van 20.000 jaar. In de mammoet zit per kg vlees nog X picogram (een miljoenste van een miljoenste gram) radioactief koolstof. De halveringstijd (halfwaardetijd) van radioactieve koolstof is ongeveer 5730 jaar.
Hoeveel picogram radioactief koolstof per kg vlees bevatte de mammoet toen hij stierf?

A
een waarde tussen 1/8 x en 1/16 x
B
een waarde tussen 1/2 x en 1/4 x
C
een waarde tussen 2 x en 4 x
D
een waarde tussen 8 x en 16 x

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel 7.4
  • Je kent verschillende theorieën over het ontstaan van het leven
  • je kunt de endosymbiosetheorie uitleggen
  • je kunt evolutionaire stambomen aflezen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen 7.4
generatio spontanea, oeratmosfeer, organische stoffen, meteorieten, oersoep, hydrofobe vetmoleculen, nucleotiden, genetisch materiaal, anaerobe heterotrofe bacteriën, foto-autotrofe bacterieën, fotosynthese, prokaryoten, symbiose, endosymbiosetheorie, chloroplasten,  mitochondriën, meercellige organismen, modelorganisme, clades, taxons, uniek homoloog kenmerk, voorouder, cladogram




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van de eerste organismen
1. Anaerobe heterotrofe bacteriën leefden in de zuurstofloze oersoep 
2.  Foto-autotrofe bacteriën maakten hun eigen organische stoffen via fotosynthese. Zij brachten zuurstof in de oersoep en de atmosfeer
3. Prokaryoten gebruikten de zuurstof om efficiënt energie uit organische moleculen vrij te maken.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evolutionaire stambomen
Evolutiebiologen willen weten hoe soorten van elkaar afstammen. 
Gebruiken daarvoor manier van indelen van soorten: Cladistiek

(vroeger indeling in taxons, systematische eenheden gebaseerd op overeenkomsten zoals soort, geslacht, familie)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cladistiek
  • cladistiek/cladisme= methode om organismen in te delen in groepen genaamd clades (grieks 'klados'=tak).
  • 1 clade= een gedeelde voorouder en alle evolutionaire nakomelingen
  • Binnen een clade zie je gedeelde (homologe) eigenschappen met dank aan de gedeelde voorouder. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stambomen - cladogram
Elke clade is een groep
organismen met een
gemeenschappelijk
kenmerk en een gemeen-
schappelijke voorouder.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 8 - Bron 16
  • Welk uniek homoloog kenmerk delen de schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen en vogels volgens dit cladogram?een gat in de schedel onder de oogkas
  • Hoe heet deze groep in dit cladogram? reptilia
  • Hoeveel clades zie je in het cladogram?12, elk blauw puntje vertegenwoordigt de voorouder met het unieke kenmerk dat de voorouder en de andere dieren in die clade gemeenschappelijk bezitten. Er zijn 12 van die puntjes.
  • Mag je uit dit cladogram de conclusie trekken dat vogels meer verwant zijn aan krokodillen dan aan hagedissen? Licht toe.Ja, want vogels en krokodillen hebben meer gemeenschappelijke unieke homologe kenmerken dan vogels en hagedissen. Of: ja. Want de vogels en krokodillen delen een gemeenschappelijke voorouder die ze niet delen met de hagedissen.

Doel 7.4
  • Je kent verschillende theorieën over het ontstaan van het leven
  • je kunt de endosymbiosetheorie uitleggen
  • je kunt evolutionaure stambomen aflezen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zet de stappen van de endosymbiose theorie in de juiste volgorde.
Prokarypten nemen zuurstof gebruikende bacteriën op. 
Prokarypten nemen foto-autotrofe bacteriën op. 
Er ontstaan verschillende typen prokaryoten.
Er ontstaan mitochondriën en chloroplasten

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies