Project grammatica, spelling en formuleren les 9

Grammatica woordsoorten H4
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- Terugblik
- Lesdoel
- Uitleg
- Startopdracht
- Samen doen
- Zelf aan de slag
- Reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Hij is getrouwd met zijn grote liefde.

Wat is "met zijn grote liefde"?
A
lijdend voorwerp
B
voorzetsel voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Hij staat stil bij het stoplicht.

Wat is "bij het stoplicht"?
A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetsel voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.
Wat is "bij alle oorlogsslachtoffers"?
A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetsel voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Ik verveel me vaak tijdens de les.

Wat is "me"?
A
wederkerend werkwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wij haasten ons om de trein te halen.

Wat is "haasten"?
A
wederkerend werkwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Zij snijdt de appel.

Wat is "snijdt"?
A
werkwoord
B
wederkerend werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Zij snijdt zich aan het mes.

Wat is "snijdt"?
A
werkwoord
B
wederkerend werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open vraag

Benoem het bijvoeglijk naamwoord:
Sommige hobby's zijn levensgevaarlijk.

Slide 11 - Open vraag

Lesdoel
- Je kunt bijwoorden benoemen.
- Je kunt het verschil tussen een bijwoord en bijvoeglijk naamwoord herkennen.

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoord
• Een bijwoord is een woord dat bijvoorbeeld een tijd of plaats aangeeft, of zegt hoe, hoe vaak of hoeveel iets gebeurt.
- Hij komt altijd te laat.
- We gaan daar eten.
- Vanavond zal ik met je dansen!

Bijwoorden kun je indelen in categorieën:

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoord
Van sommige bijwoorden is niet helemaal duidelijk wat ze benoemen, maar het zijn wel bijwoorden: ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, bijvoorbeeld enzovoort.


Een bijwoord kan ook iets over een ander woord zeggen, bijvoorbeeld over een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of ander bijwoord:
Dat is een zeer goede acteur. (zeer zegt iets over goede)
Hij werkt hard. (hard zegt iets over werkt)
De docent kan ontzettend goed uitleggen. (ontzettend zegt iets over goed)

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoord vs bijvoeglijk naamwoord
Sommige woorden zijn altijd een bijwoord:
Voorbeeld: vaak, ook, misschien, nergens, meestal.

Bij andere woorden hangt het van de zin af of ze als bijwoord of als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt:
Het zijn slordige types. slordig = bn
Ze schrijven slordig. slordig = bw













Slide 16 - Tekstslide

Dit zijn de verschillen.

Een bijvoeglijk naamwoord:
• hoort bij een zelfstandig naamwoord;
• verandert van vorm als het lidwoord en zelfstandig naamwoord daarom vragen:
– De goede acteur / Een goede acteur verdient veel.
– Het goede boek / Een goed boek is verfilmd.

Een bijwoord:
• hoort juist niet bij een zelfstandig naamwoord;
• verandert nooit van vorm.

Slide 17 - Tekstslide

Samen oefenen
Maak opdracht 1 op bladzijde 63

Eerste zin samen.
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Zelf oefenen
Maak opdracht 3, 4, 7, 8, 11

5 minuten in stilte.

Klaar?
Maak de test jezelf online.
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoel
- Je kunt bijwoorden benoemen.
- Je kunt het verschil tussen een bijwoord en bijvoeglijk naamwoord herkennen.

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijk het bijvoeglijk naamwoord met het bijwoord. Benoem een verschil en een overeenkomst.

Slide 21 - Open vraag