Het Interbellum (1919-1939); 3.2 crisis en ontevredenheid




Het Interbellum (1919-1939)
3.2 Crisis en ontevredenheid
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




Het Interbellum (1919-1939)
3.2 Crisis en ontevredenheid

Slide 1 - Tekstslide

Wie heeft de macht in Rusland in 1916?
A
Tsaar Nicolaas
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II

Slide 2 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Tsaar Nicolaas II
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II

Slide 3 - Quizvraag

In welk jaar komt Lenin aan de macht?

Slide 4 - Open vraag

Wat is een showproces?
A
Schijnproces om democratisch te lijken
B
Een feestelijke processie
C
Iets dat alleen onder Stalin gebeurde
D
Een proces op televisie

Slide 5 - Quizvraag

Voor hoeveel jaar werd de economie gemiddeld gepland in de SU?

Slide 6 - Open vraag

Welk begrip past er bij de afbeelding?
A
Collectivisatie
B
Strafkamp
C
Eigendom
D
Planeconomie

Slide 7 - Quizvraag

3.2 Crisis en Ontevredenheid
  • Na WOI wordt Duitsland een Republiek, wordt ook wel Weimar Republiek genoemd (Dland van 1918-1933).
  • Door vrede van Versailles crisis in Duitsland, hoge herstelbetalingen en geen geld.
  • Regering gaat geld bijdrukken: gevolg = inflatie

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

  • Oorlog was verloren doordat sommige Duitsers het land hadden verzwakt (=dolkstootlegende).
  • Hyperinflatie zorgt ervoor dat Duitsland herstelbetalingen niet meer kan betalen en Ruhrgebied wordt bezet door Frankrijk (1923).

Slide 10 - Tekstslide

  • Hitler gelooft ook in Dolkstootlegende en probeert met zijn partij (NSDAP) een staatsgreep te plegen in 1923. Dit mislukt en hij wordt gevangen gezet (schrijft daar Mein Kampf)

Slide 11 - Tekstslide

Dawesplan (1924)
  • Dawes (bankier) bedenkt oplossing voor crisis Duitsland: VS leent geld aan Dland om herstelbetalingen te kunnen doen.
  • Dit werkt, Frankrijk gaat weg uit Ruhrgebied en geld wordt langzaam weer meer waard.
  • Duitsland mag in 1926 toetreden tot de Volkenbond.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe wordt Duitsland genoemd tussen 1918 en 1933?

Slide 13 - Open vraag

Inflatie is dat geld:
A
Meer waard wordt
B
Minder waard wordt

Slide 14 - Quizvraag

In welk jaar bezet Frankrijk het Ruhrgebied?
A
1920
B
1923
C
1924
D
1929

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet het plan in 1924 om Duitsland economisch te helpen?

Slide 16 - Open vraag

  • In VS ging het geweldig in jaren '20. Je kon alles bereiken en kopen.
  • Veel mensen kochten dingen als lening. Ook aandelen werden zo gekocht.
  • In 1929 besluit (te) grote groep aandelen te verkopen, er is paniek. Beurskrach.

Slide 17 - Tekstslide

  • Door beurskrach kopen mensen minder, gaan bedrijven failliet, ontslaan mensen, die kunnen hun schulden niet betalen, daardoor gaan nog meer bedrijven failliet, etc.
  • Economische crisis die hele wereld raakt ontstaat.

Slide 18 - Tekstslide

  • Crisis raakt ook NL en Dland. In Dland roep om sterke leider.
  • Ook in Italie gebeurde dit. Mussolini wordt die leider.
  • Aan de macht blijkt Mussolini een dictator, alleen zijn mening mag bestaan. Hij is geweldig en dat lees je overal (persoonsverheerlijking).

Slide 19 - Tekstslide

  • Mussolini is fascist:
  1. Eén sterke leider, geen democratie
  2. Nationalisme (eigen volk/land is fantastisch).
  3. Geweld is goed, zeker om mensen te laten gehoorzamen.

Slide 20 - Tekstslide

Vandaag heb ik geleerd:

Slide 21 - Woordweb

Na deze paragraaf ken je/kun je
  • Deelvraag: Waardoor wilden in het interbellum veel mensen een sterke leider voor hun land?
  • Begrippen: beurskrach, economische crisis, fascisme, persoonsverheerlijking, Dawesplan, Republiek Weimar, dolkstootlegende.
  • Personen: Mussolini

Slide 22 - Tekstslide