§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden


§6: vaste voorzetsels bij werkwoorden
Voordat we beginnen:
2T
FORMULEREN
timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


§6: vaste voorzetsels bij werkwoorden
Voordat we beginnen:
2T
FORMULEREN
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan voegwoorden herkennen (§5);
  • Ik kan samengestelde zinnen schrijven (§5);
  • Ik kan bepalen of bij een werkwoord een vast voorzetsel hoort (§6);
  • Ik kan veelvoorkomende vaste voorzetsels bij werkwoorden herkennen en gebruiken (§6).

Slide 2 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Wat zijn voorzetsels ook alweer?



(Hint: denk aan 'kastjewoorden' en 'feestjewoorden'.)

Slide 3 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Wat zijn voorzetsels ook alweer?
Voorzetsels geven een plaats, tijd of richting aan.

Voorbeelden: 
op, in, achter, tijdens, naar, naast, over, onder, 
van, bij, tegen, gedurende, voor, door.

Slide 4 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
  • Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel;
  • Je kunt het voorzetsel dan niet vervangen door een ander voorzetsel.

Slide 5 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
>> Samantha twijfelt er niet aan dat ze een voldoende haalt 
      voor de repetitie wiskunde.

  • Bij het werkwoord 'twijfelen' hoort het vaste voorzetsel 'aan'.
  • Je kunt 'aan' niet vervangen door een ander voorzetsel.

Slide 6 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
>> Onze hond Max ligt het liefst op/in/naast/achter/onder 
      de bank te slapen.

  • Bij 'liggen' hoort geen vast voorzetsel. Je kunt het met verschillende voorzetsels combineren.

Slide 7 - Tekstslide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Geef op de volgende pagina's aan of het voorzetsel dat tussen haakjes staat een vast voorzetsel bij het werkwoord is. 
Kies 'vast' of 'niet-vast'.

Slide 8 - Tekstslide

Hanne verlangt nu al (naar) de zomervakantie.
A
vast
B
niet-vast

Slide 9 - Quizvraag

De jongens vertrekken (om) 7:45 uur vanaf het bruggetje.
A
vast
B
niet-vast

Slide 10 - Quizvraag

De docent dreigde (met) straf toen Lucian maar bleef kletsen.
A
vast
B
niet-vast

Slide 11 - Quizvraag

Pien heeft goed geleerd, dus rekent ze (op) een voldoende voor haar toets.
A
vast
B
niet-vast

Slide 12 - Quizvraag

Richards fiets staat (naast) de fietsenstalling.
A
vast
B
niet-vast

Slide 13 - Quizvraag

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Vul op de volgende pagina's het voorzetsel in dat bij het werkwoord hoort dat tussen haakjes staat.

Slide 14 - Tekstslide


Toen ze jarig was, (trakteerde) Rachèl ... waterijsjes.

Slide 15 - Open vraag


Sepp stond wel ruim een kwartier te (wachten) ... het meisje met wie hij had afgesproken.

Slide 16 - Open vraag


Brodey wil graag (proeven) ... de appeltaart die zijn vader net uit de oven heeft gehaald.

Slide 17 - Open vraag


Na schooltijd (belt) Vivian vaak nog uren ... haar beste vriendinnen.

Slide 18 - Open vraag


Tobias (schrok) ... de kat die plotseling de weg overstak.

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag!

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Opdracht 1 t/m 5 (blz. 226-227)


timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide