Grammar (passive voice)

Welcome all
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome all

Slide 1 - Tekstslide

What do you remember?
The passive (voice)

What does it need?
When to use?

Slide 2 - Tekstslide

My friend drove the car in the river.

Slide 3 - Open vraag

Someone is stealing that bike!!!

Slide 4 - Open vraag

Passive, important:
Altijd een vorm van 'to be' in de passive. 
Lijdend voorwerp --> onderwerp

LET OP: 
Dezelfde tijd 'to be' invoegen als de oude zin. 

Slide 5 - Tekstslide

 (p. 91)  ex. 53, zin 3+4
The comments have been disabled by the moderators for this video clip. 
(volgorde laatste stuk mag anders)

Their websites are always being updated by the developers to make them more secure. 
(again, woordvolgorde..)

Slide 6 - Tekstslide

So step by step:
Stap 1: Uitvinden wat het lijdend voorwerp is. 
(met wie/wat wordt iets gedaan?)
Stap 2: Zet dat vooraan en vind de tijd. 
Stap 3: Voeg de vorm van 'to be' in, in die tijd en  pas aan. 

Stap 4: + by .... + rest van de zin

Slide 7 - Tekstslide

The tenses:
Past: past simple, continuous 
present: present simple, continuous

Present perfect (verbindt vroeger met nu)
Wanneer gebruiken?

Slide 8 - Tekstslide

Do ex. 53 B together
Present simple: She walks to school ever day. (facts/habits)
Present continuous: She is walking to school now. (bezig)
Past simple: She walked to school yesterday. (afgelopen)
Past continuous: She was walking when her ankle snapped. 
(was bezig op dat moment, evt. onderbroken)
present perfect: She has walked to school all her life.
(geeft aan dat het vroeger begon en nog bezig is)

Slide 9 - Tekstslide

Let op, niet elke zin is passive. 

Slide 10 - Tekstslide

So:
What is the 'passive' and when do we use it?

What is important to remember? 

Slide 11 - Tekstslide

Preparation for next lesson
On the piece of paper, write down your name. 
Then go to p. 96/97 and choose 8 words you don't know. 

ONLY write down the Dutch translations. 
timer
4:00

Slide 12 - Tekstslide

Making flashcards
You'll get 8 small cards
In the bottom write down the Dutch word. 

Then draw something that helps you remember the English word. Keep it simple. 

Slide 13 - Tekstslide