Chapitre 1 ABCD + les nombres de 0 à 20

Aan het einde van de les
- ken je de grammatica rondom het lidwoord 
- ken je de getallen van 0 t/m 20 
- heb je geoefend met vocabulaire A en B
- heb je geoefend met de zinnen van C
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aan het einde van de les
- ken je de grammatica rondom het lidwoord 
- ken je de getallen van 0 t/m 20 
- heb je geoefend met vocabulaire A en B
- heb je geoefend met de zinnen van C

Slide 1 - Tekstslide

Het lidwoord in het Frans
Wat is een lidwoord?
Welke lidwoorden hebben we in het Nederlands?
Welke lidwoorden hebben we in het Frans?

... even samenvatten:


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Een lidwoord is in het Nederlands:
A
de
B
het
C
een
D
voor

Slide 7 - Quizvraag

Lidwoorden staan voor...
A
meewerkend voorwerp
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
lijdend voorwerp
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een vrouwelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les

Slide 9 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een mannelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les

Slide 10 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een woord in het meervoud?
A
le/un
B
la/une
C
les

Slide 11 - Quizvraag

Vervang le/la in de eerste zin door un/une:

Voila le chien de mon grand-père.
C'est ______ chien adorable.
A
un
B
une

Slide 12 - Quizvraag

Vervang le/la in de eerste zin door un/une:

Il aime la mer.
C'est _____ mer dangereuse.
A
un
B
une

Slide 13 - Quizvraag

Vervang le/la door un/une:

Regarde le garçon.
C'est _____ garçon sympa.
A
un
B
une

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal de lidwoorden (toets)
1) C'est (een) __________ tente. 
2) Tu as (een) __________ soeur? 
3) Non, j'ai (een) __________ frère. 
4) (De/Het) __________ chiens s'appellent Jut en Juul.
5) C'est (de/het) __________ piscinede Peter.
--> overleg wat de antwoorden zijn, op de volgende dia laat ik de antwoorden zien

Slide 15 - Tekstslide

Vertaal de lidwoorden (toets)
1) C'est (een) une tente.
2) Tu as (een) une soeur? 
3) Non, j'ai (een) un frère. 
4) (De/Het) Les chiens s'appellent Jut en Juul.
5) C'est (de/het) la piscinede Peter.

--> zijn er antwoorden onduidelijk of apart?

Slide 16 - Tekstslide

Vocabulaire A + B

Slide 17 - Tekstslide

Vertaal:
ik woon
A
je m'appelle
B
j'habite
C
j'aime

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal:
de kat
A
le poissoin
B
le chien
C
le chat
D
la piscine

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal:
petit
A
groot
B
klein

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal:
pourquoi
A
waarom
B
ook
C
dus
D
goed

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: salut

Slide 22 - Open vraag

Vertaal: attention

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
on reste

Slide 24 - Open vraag

Vertaal:
le garçon

Slide 25 - Open vraag

Vertaal: er is, er zijn

Slide 26 - Open vraag

Vertaal: de dag

Slide 27 - Open vraag

Vertaal:
de vakantie

Slide 28 - Open vraag

Vertaal:
maar

Slide 29 - Open vraag

Les nombres de 0 à 20

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Combinez les chiffres
six
neuf
trois
cinq
zéro
huit
quatre
sept
un
deux
dix
0
1
2
4
3
5
6
7
8
9
10

Slide 32 - Sleepvraag

Combinez les chiffres
dix-sept
vingt
quatorze
seize
onze
dix-neuf
quinze
dix-huit
douze
treize
11
12
13
15
14
16
17
18
19
20

Slide 33 - Sleepvraag

Phrases-clés D

Slide 34 - Tekstslide

Beantwoord de vraag in het Frans. Begin je zin met een hoofdletter en eindig met een punt!

Je m'appelle Anna. Et toi?

Slide 35 - Open vraag

Vertaal de zin in het Frans. Begin je zin met een hoofdletter en eindig met een punt of vraagteken.

Het gaat goed.


Slide 36 - Open vraag

Beantwoord de vraag in het Frans. Begin je zin met een hoofdletter en eindig met een punt!

J'habite à Bunde.

Slide 37 - Open vraag

Vertaal de zin in het Frans. Begin je zin met een hoofdletter en eindig met een punt of vraagteken.

C'est quoi?


Slide 38 - Open vraag

Op de toets...
Beantwoord de vraag in het Frans:
- Bonjour, ça va? 
- Comment tu t'appelles? 
- Tu habites où? 
--> op welke verschillende manieren kun je de laatste vraag beantwoorden?

Slide 39 - Tekstslide