Capitulo 3 15-3-2022

Buen día! Miércoles 5 de junio
Repaso capítulo 3: "MICASA ES TU CASA"
  • Vocabulario
  • El verbo TENER
  • Frases clave

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Buen día! Miércoles 5 de junio
Repaso capítulo 3: "MICASA ES TU CASA"
  • Vocabulario
  • El verbo TENER
  • Frases clave

Slide 1 - Tekstslide

de halfbroer
de dochter
de neefjes
de ouders
de ooms en tantes
de oma
la hija
el hermanastro
la abuela
los tíos
los primos
los padres

Slide 2 - Sleepvraag

vervelend, saai
aardig
ziek
ouderwets
grappig
blond
simpático
aburrido
enfermo
gracioso
rubio
anticuado

Slide 3 - Sleepvraag

La cocina
El salón
El comedor
El cuarto de baño
El dormitorio
El ático
El despacho

Slide 4 - Sleepvraag

¿Qué significa "siempre"?
A
soms
B
altijd
C
kijk
D
deze

Slide 5 - Quizvraag

¿Qué significa "todavía"?
A
vrij
B
soms
C
nog (steeds)
D
bijna

Slide 6 - Quizvraag

¿Qué significa "estar casado/a"?
A
dragen
B
luisteren
C
de klasgenoot
D
getrouwd zijn

Slide 7 - Quizvraag

¿Qué significa "los gemelos"?
A
de tweeling
B
de neefjes
C
de klasgenoot
D
de tante

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide


Mi abuelo ...... una casa grande.
A
tienes
B
tenéis
C
tiene
D
tienen

Slide 10 - Quizvraag

Ellas......cuarenta y dos años.
A
tienes
B
tenemos
C
tienen
D
tenéis

Slide 11 - Quizvraag

Vosotros ¿.......un coche rojo?
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
D
tengo

Slide 12 - Quizvraag

Tú, ¿.......una tele en tu dormitorio?
A
tienen
B
tengo
C
tiene
D
tienes

Slide 13 - Quizvraag

Yo............un hermano.
A
tengo
B
tiene
C
tienes
D
tenemos

Slide 14 - Quizvraag

Dictado 1

Slide 15 - Open vraag

Dictado 2:

Slide 16 - Open vraag

Frases clave Bron E & K

Slide 17 - Tekstslide

"Mi hermana es menor que yo"
A
Mijn halfzus is jonger dan ik.
B
Mijn zus is ouder dan ik.
C
Mijn zus is kleiner dan ik.
D
Mijn zus is jonger dan ik.

Slide 18 - Quizvraag

We hebben twee neefjes en één nicht.
A
Tengo dos primas y un primo.
B
Tenemos dos primos y una prima.
C
Tenemos tres primas y un primo.
D
Tengo dos primos y una prima.

Slide 19 - Quizvraag

¿Cuántos años tiene tu prima?
A
Hoe oud is je neef?
B
Hoe oud is je nicht?
C
Hoe oud is je broer?
D
Hoe oud is je zus?

Slide 20 - Quizvraag

Hoe ziet jouw huis er uit?
A
¿Cómo es tu casa?
B
¿Dónde está tu casa?
C
¿Te gusta tu casa?
D
¿Cuál es tu casa?

Slide 21 - Quizvraag

¿Dónde viven tus abuelos?
A
Heb je opa en oma?
B
Hoe oud is je opa?
C
Waar wonnen je opa en oma?
D
Zijn ze je opa en oma?

Slide 22 - Quizvraag

Mi dormitorio está en primera planta.
A
Mijn slaapkamer is op de begane grond.
B
Mijn slaapkamer is op de tweede verdieping.
C
Mijn slaapkamer is op de eerste verdieping.
D
Mijn slaapkamer is op de zolder.

Slide 23 - Quizvraag

¿Hay un cuarto de invitados en tu casa?
A
Is er een logeerkamer in jouw huis?
B
Is er een studeerkamer in jouw huis?
C
Is er een eetkamer in jouw huis?
D
Is er een slaapkamer in jouw huis?

Slide 24 - Quizvraag

Deze woorden heb ik vandaag geleerd

Slide 25 - Woordweb

Ik ken de vervoeging van het werkwoord Tener.
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag

Ik ken de getallen t/m 100.
A
B
C
D

Slide 27 - Quizvraag