Oefentoets SO 2

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Oefentoets SO 2

Je mag bij deze oefentoets je boek gebruiken. Probeer de toets wel zoveel mogelijk zelf te maken. 

Waar

Wie

Wanneer

Hoe

Hoeveel

Waarom

wat + ww/zelfst nw

Wat + ser

por qué

quién

cuándo

dónde

cómo

cuál

cuánto

qué

¿______chicas hay en la clase? ¿15?

1. cuánto
2. cuánta
3. cuántos
4. cuántas

¿_____vives? Yo vivo en Almere.

1. quién
2. dónde
3. cuál
4. cuándo

¿___plato prefieres? ¿La ensalada of la pizza?

1. dónde
2. cuál
3. qué
4. cuáles

¿______se llama tu plato favorito?

1. qué
2. quién
3. cómo
4. cuál

¿_____es tu plato favorito?

1. cuál
2. cuáles
3. qué
4. quién

We gebruiken 'que' wanneer er een......
(2 goede antwoorden)

1. een vorm van SER achter staat.
2. werkwoord achter staat.
3. een vorm van ESTAR achter staat.
4. zelfst.nw achter staat.

We gebruiken cuál wanneer er......

1. está achter staat.
2. es achter staat.
3. están achter staat.
4. son achter staat.

We gebruiken cuáles wanneer er.....

1. es achter staat
2. está achter staat.
3. son achter staat.
4. están achter staat.

Maak hier een goede zin van:
¿No / qué / te / comida / gusta?

Maak hier een goede zin van:
¿en / quién / casa / la / prepara / comida?

Maak hier een goede zin van:
la / picante / no / comida / me / gusta

Lees de tekst op pagina 18 van je TB.
Wie aten er vroeger al tortillas?

Lees de tekst op pagina 18 van je TB.
In welk gedeelte van Mexico eten ze vooral tortilla van meel?

Lees de tekst op pagina 18 van je TB.
Welk gerecht duurt bijna een dag om te maken?

Lees de tekst op pagina 19 van je TB.
Welke 2 ingrediënten vormen de basis van de Spaanse keuken?

Lees de tekst op pagina 19 van je TB.
In welk gedeelte van Spanje krijg je een gratis tapa als je wat drinkt aan de bar?

Lees de tekst op pagina 19.
Waar komt het woord 'tapa' vandaan?

Lees de tekst op pagina 19.
Waar eten de Argentijnen dulce de leche allemaal bij? Noem 3 dingen.

pimiento

camarera

palomitas

mesa

sal

arroz

pimienta

El chocolate es muy______.

1. salado
2. picante
3. sano
4. dulce

Una pimienta es muy______.

1. picante
2. dulce
3. salada
4. plana

La piña, la fresa, el ajo, la harina

1. meel, ananas, aardbei, knoflook
2. ananas, aardbei, knoflook, meel
3. ananas, knoflook, aardbei, meel
4. aardbei, ananas, knoflook, meel

la salsa, echar, cubrir, la copa.

1. toevoegen, de saus, bedekken, het glas
2. de saus, bedekken, toevoegen, het glas.
3. de saus, toevoegen, bedekken, het glas
4. het glas, toevoegen, bedekken, de saus

Tengo mucha sed, he comido palomitas.

1. Ik heb veel dorst, ik heb popcorn gegeten.
2. Ik heb veel honger, ik heb palmolie gegeten.
3. Ik heb veel dorst en trek in popcorn.
4. Ik heb veel honger, ik ga popcorn eten.

Las tortillas son planas y redondas.

1. tortillas zijn lekker en gezond.
2. Tortillas zijn plat en gezond.
3. Tortillas zijn rond en ongezond.
4. Tortillas zijn plat en rond.

Me gusta aqua mineral con limón.

1. Ik hou van water met een ijsklont.
2. Ik hou van water met citroen.
3. Ik hou van citroensap.
4. Ik hou van water zonder citroen.

Mi madre echa champiñones y ajo en la comida.

1. Mijn moeder bedekt de champignons en knoflook in het eten.
2. Mijn moeder voegt champignons en paprika toe aan het eten.
3. Mijn moeder voegt champignons en knoflook toe aan het eten.
4. Mijn moeder houdt niet van champignons en knoflook in het eten.