In de eerste eeuwen van onze jaartelling werd het christendom beschouwd als een religie voor slaven en vrouwen. Geef voor beide groepen aan waarin het christendom voor hen aantrekkelijk was.
Binnen het christendom was in principe iedereen gelijk. Volgens het christendom was er een leven na de dood en was er voor iedere goede christen een plaats in de hemel, dus ook voor slaven en vrouwen.
Slide 3 - Tekstslide
Bron 48, 50 en 51
313
315
337
Slide 4 - Tekstslide
2.4 opdracht 8
b. Bekijk bron 48, 50 en 51. Welke veranderingen zie je op de munten als je let op de religieuze symbolen?
48: geen christelijk element, heidens element groot en naast de keizer. 50: klein christelijk element boven het hoofd (X P heel klein afgebeeld). 51: christelijk element groter en belangrijker, geen heidens symbool.
d: Is de afbeelding op de munt een bevestiging van je antwoord op b en cf juist niet? Leg je antwoord uit en geef daarbij een oordeel over de bruikbaarheid van bron 47.
Slide 5 - Tekstslide
bron 47
Op de munt van bron 47 staan de heidense goden Jupiter en Victoria. Er is geen christelijk element. Die munt is geslagen tussen 315 en 319. Dit bevestigt de conclusie bij b en c: de munt van bron 47 wijst op duidelijk heidense invloeden in die tijd.
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 8e
Lees bron 44. Is de tekst een bevestiging van je antwoorden op c en d, of juist niet? Leg je antwoord uit en geef daarbij een oordeel over de betrouwbaarheid van bron 44.
In 312 was de slag bij de Milvische brug, in 313 liet Constantijn zich nog afbeelden met een heidense god op de munten. Dus niet zo'n scherpe overgang als de bisschop verteld.
Bisschop, dus christelijk gekleurde bron.
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht 8f
Lees bron 45. Is de tekst een bevestiging van je antwoorden c, d en e, of juist niet? Leg je antwoord uit.
Constantijn heeft in de tekst nog niet gekozen voor de ene god, ‘wie dat dan ook is’. Deze bron sluit goed aan bij de vorige antwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 8g
Trek nu een conclusie: wanneer ging Constantijn de Grote over tot het christendom?
Er was een overgangsperiode met heidense en christelijke elementen, terwijl uiteindelijk zijn keuze voor het christendom steeds duidelijker wordt; ergens tussen 319 en 337 waarschijnlijk.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 9
Bron 52 en bron 53
Welke bron is van Constantijn en welke bron is van Theodosius?
Bron 52 is van Constantijn, in het Edict van Milaan (313) werd bepaald dat het christendom dezelfde rechten kreeg als de andere religies. Bron 53 is van Theodosius, andere religies dan het christendom worden verboden.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 10
In het Oost-Romeinse Rijk was Grieks een vrij algemene taal, in het West-Romeinse-Rijk was dat vooral het Latijn. Mensen konden elkaar dus gemakkelijk begrijpen.
Er bestond in het Romeinse Rijk een uitgebreid en veilig wegennet, zodat priesters en bisschoppen zich goed konden verplaatsen.
Keizer Constantijn de Grote bepaalde voor heel het Romeinse Rijk godsdienstvrijheid.
Keizer Theodosius maakte van het christendom de staatsgodsdienst, waardoor het christendom de beschermde godsdienst werd.
Slide 11 - Tekstslide
Het bestuur in de late Oudheid
Slide 12 - Tekstslide
Kenmerkende aspect
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
Slide 13 - Tekstslide
3e eeuw na Christus
Slide 14 - Tekstslide
3e eeuw, chaos
Keizer Diocletianus (284-305), stelt de tetrarchie in.
Grotere legereenheden bij de grenzen.
Belastinghervormingen.
Beroepen zijn erfelijk.
Slide 15 - Tekstslide
Constantijn de Grote (306-337)
Wordt Augustus zonder Caesar te zijn. Wint de daaropvolgende burgeroorlog en regeert als enige keizer.
Bouwt een nieuwe hoofdstad in het rijke Oostelijk deel van het Romeinse Rijk, Constantinopel.
Nieuwe gouden munt met vaste waarde (tot in de 11e eeuw waardevast).
Slide 16 - Tekstslide
Theodosius
Na zijn dood wordt de splitsing tussen West en Oost definitief.
Slide 17 - Tekstslide
Volksverhuizingen
Slide 18 - Tekstslide
Wat heb je geleerd?
Je weet nu wat de tetrarchie is en waarom deze werd bedacht.
Ook weet je wat Diocletianus, Constantijn en Theodosius betekenen in de late Oudheid.
Slide 19 - Tekstslide
Antwoordblad huiswerk
Kijk nu in tweetallen de overige huiswerkopdrachten na.