IVIO oefenen Engels

1. a lot of potatoes / eat / Dutch people 






2. In summer / at five / open/ the pubs









3. is / This / for tourists / a menu









4. would you like / soup / Which / ? /









5. can you help / Excuse me, / me / ? /
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

1. a lot of potatoes / eat / Dutch people 






2. In summer / at five / open/ the pubs









3. is / This / for tourists / a menu









4. would you like / soup / Which / ? /









5. can you help / Excuse me, / me / ? /

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Nederlands                              Engels 

Maandag                                  Monday
Dinsdag                                    Tuesday
Woensdag                               Wednesday
Donderdag                              Thursday
Vrijdag                                       Friday
Zaterdag                                   Saturday
Zondag                                      Sunday

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

jouw fiets = ……. bike
A
you
B
your
C
his
D
their

Slide 16 - Quizvraag

ons huis = …… house
A
our
B
your
C
their
D
us

Slide 17 - Quizvraag

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 18 - Quizvraag

You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 19 - Quizvraag

The water ......be freezing! Look, nobody's swimming.
A
can't
B
could
C
might
D
must

Slide 20 - Quizvraag

You .... probably win first prize.
A
will
B
shall
C
won't
D
shan't

Slide 21 - Quizvraag

A of AN?
.... president
A
a
B
an

Slide 22 - Quizvraag

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 23 - Quizvraag

a of an?
.... game
A
a
B
an

Slide 24 - Quizvraag

a of an?
.... plant
A
a
B
an

Slide 25 - Quizvraag

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 26 - Quizvraag


What time is it?
A
Half nine
B
Half to ten
C
Half ten
D
Half past nine

Slide 27 - Quizvraag


What time is it?
A
Quarter over three
B
Quarter to three
C
Quarter past three
D
Quarter for three

Slide 28 - Quizvraag


A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock

Slide 29 - Quizvraag

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 30 - Quizvraag

I _____ like films.
A
don't
B
doesn't

Slide 31 - Quizvraag

Breakfast
A
ice cream
B
carrots
C
bread
D
patato

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent: "I want to show you my town?"
A
Er is een show in mijn stad
B
Ik wil je mijn stad laten zien

Slide 33 - Quizvraag

It's Saturday wich day is it tomorrow?
A
Friday
B
Saturday
C
Sunday
D
Monday

Slide 34 - Quizvraag

It's friday wich day was it yesterday
A
Tuesday
B
Wednesday
C
Thursday
D
Friday

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent:
"you are right"
A
Jij bent rechts
B
Je hebt gelijk

Slide 36 - Quizvraag

Wat betekent het woord sometimes?

A
vaak
B
soms
C
nooit

Slide 37 - Quizvraag

Wat betekent:
"that's a pitty
A
Dat is een pitje
B
Het staat op een laag pitje
C
Dat is jammer

Slide 38 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Engels:
Waarmee
A
where with
B
with what

Slide 39 - Quizvraag

wat betekent Order?
A
bestellen
B
map
C
normaal

Slide 40 - Quizvraag

wat betekent:
"write it down"
A
goed beneden
B
okay daar
C
schrijf het op

Slide 41 - Quizvraag

Wat betekent:
Too far away
A
ook ver weg
B
te ver weg
C
een verre weg

Slide 42 - Quizvraag

Wat betekent het woord often?
A
soms
B
vaak
C
nooit

Slide 43 - Quizvraag

Wat is juist
A
I like surf
B
I like to surf

Slide 44 - Quizvraag

wat betekent for example
A
veel sneller
B
kleiner dan
C
bijvoorbeeld

Slide 45 - Quizvraag

wat betekent:
I like to swim
A
ik vind het leuk om te zwemmen
B
ik vind het niet leuk om te zwemmen
C
Ik vind het leuk om te dansen

Slide 46 - Quizvraag

Wat betekent the same?
A
verschillend
B
anders
C
hetzelfde

Slide 47 - Quizvraag

Wat is het Engelse woord voor binnen?
A
inside
B
outside

Slide 48 - Quizvraag