Cursus 6 §2 trappen van vergelijking

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

  • Boek lezen
  • Kennen en kunnen
  • Uitleg 
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

                                               Trappen van vergelijking
            

Slide 4 - Tekstslide

  • Verschil als en dan 
  • Trappen van vergelijking
  • Toepassen trappen van vergelijking.
  • Juist toepassen van als/dan.

Slide 5 - Tekstslide

stellende trap
vergrotende trap
overtreffendetrap
groot
groter
grootst
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 6 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Slide 7 - Tekstslide

Kies de juiste trap van vergelijking van het woord 
 'traag'.
stellende trap
vergrotende trap
Overtreffende trap
 traag
trager
traagst

Slide 8 - Sleepvraag

Vul aan...
Dwaas - dwazer - ?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Video

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de stellende gebruik je als.  Het is gelijk aan elkaar. 

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi

Slide 11 - Tekstslide

Als - dan
Bij de vergrotende trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 12 - Tekstslide

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld net zoveel spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Simon is even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 13 - Sleepvraag

Als/Dan ik of mij?
Welk woord er na als of dan komt, hoor je als je de zin aanvult met de persoonsvorm:

Femke is even oud als ik (ben).
Ricardo kan sneller lopen dan zij (kan) met haar zere enkel.
Hester vindt jou aardiger dan (ze) mij (vindt).

Slide 14 - Tekstslide

  • Wat: maak Cursus 6 paragraaf 2 blz. 184-184 opdracht 1, 2, 3, 4, en 6
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek + schrift, mevrouw de Vries
  • Tijd: 12 min
  • Klaar?: Lezen in je leesboek of herhaling leerjaar 2 cursus 6 online maken
timer
12:00

Slide 15 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Slimst
Slim
Slimmer

Slide 16 - Sleepvraag

Vul aan
goed - ? - ?

Slide 17 - Open vraag

trappen van vergelijking
meest kritisch=
A
vergelijkende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 18 - Quizvraag

De buren kwamen tot dezelfde conclusie ...
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 19 - Quizvraag

Rawiens broer is ongeveer drie jaar ouder ...
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 20 - Quizvraag

Je kamer is nog net zo’n bende … vorige week.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Slide 23 - Tekstslide