Les 7 Hun zeggen
1 / 17
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Je twijfelt over de schrijfwijze van een woord
in een berichtje naar een vriend(in).
Wat doe je?
in een berichtje naar een vriend(in).
Wat doe je?
Slide 2 - Woordweb
Je twijfelt over de schrijfwijze
van een woord in een sollicitatiebrief.
Wat doe je?
van een woord in een sollicitatiebrief.
Wat doe je?
Slide 3 - Woordweb
In een berichtje van een potentiële geliefde
staan enkele dt-fouten.
Hoe reageer je?
staan enkele dt-fouten.
Hoe reageer je?
Slide 4 - Woordweb
Een vriend(in) verbetert een taalfout
die je zojuist hebt gemaakt.
Hoe reageer je?
die je zojuist hebt gemaakt.
Hoe reageer je?
Slide 5 - Woordweb
Na het verzenden van een e-mail
naar een leerkracht ontdek je een dt-fout.
Wat doe je?
naar een leerkracht ontdek je een dt-fout.
Wat doe je?
Slide 6 - Woordweb
Na het verzenden van een online
sollicitatiebrief ontdek je een dt-fout.
Wat doe je?
sollicitatiebrief ontdek je een dt-fout.
Wat doe je?
Slide 7 - Woordweb
Een heel competente kandidaat
heeft slordige fouten gemaakt
in zijn sollicitatiebrief
naar een positie in jouw bedrijf.
Toch uitnodigen of niet? Waarom?
heeft slordige fouten gemaakt
in zijn sollicitatiebrief
naar een positie in jouw bedrijf.
Toch uitnodigen of niet? Waarom?
Slide 8 - Woordweb
Een vriend zegt:
‘Mijn zus is groter als mij’.
Je weet dat ‘Mijn zus is groter dan ik’
de voorkeur geniet
en je vriend taalfouten maakt.
Hoe reageer je?
‘Mijn zus is groter als mij’.
Je weet dat ‘Mijn zus is groter dan ik’
de voorkeur geniet
en je vriend taalfouten maakt.
Hoe reageer je?
Slide 9 - Woordweb
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Dat is me boek.
B
Dat is mijn boek.
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Ik ben de enigste die geen taalfouten maakt.
B
Ik ben de enige die geen taalfouten maakt.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Zij hebben dat gedaan.
B
Hun hebben dat gedaan.
C
Ik geef hun een geschenk.
D
Ik geef een geschenk aan hen.
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Het gebeurt me wel vaker.
B
Het gebeurd me wel vaker.
C
Het gebeurdt me wel vaker.
Slide 13 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
De mensen welke met vakantie gaan...
B
De mensen wie met vakantie gaan...
C
De mensen die met vakantie gaan...
Slide 14 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Hij wil dat niet.
B
Hij wilt dat niet.
Slide 15 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Het meisje die heeft gevoetbald.
B
Het meisje dat heeft gevoetbald.
C
De jongen die heeft gekookt.
D
De jongen dat heeft gekookt.
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin(nen) is (zijn) juist?
A
Dat is jou moeder, toch?
B
Dat is jouw moeder, toch?
