test 4: relative clauses

Welcome everyone!
Test 4: relative clauses
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome everyone!
Test 4: relative clauses

Slide 1 - Tekstslide

Today
Aan het einde van de les weet je hoe woorden worden toegevoegd aan een woordenboek
Aan het einde van de les weet je waar test 4 over gaat
Aan het einde van de les weet je wanneer je who/whom, whose, that, which gebruikt

- Dagopening (kijkopdracht)
- uitleg test 4
- grammatica oefening
- extra uitleg
- opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Video
For English (and other languages) you sometimes need to use a dictionary
Let's watch this video about how words change and are added to the dictionary. The question that will be asked afterwards:

How can dictionaries be political?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Dictionaries can be political. What did you catch in the video about that?

Slide 5 - Open vraag

Today
Aan het einde van de les weet je hoe woorden worden toegevoegd aan een woordenboek
Aan het einde van de les weet je waar test 4 over gaat
Aan het einde van de les weet je wanneer je who/whom, whose, that, which gebruikt

Slide 6 - Tekstslide

Test 4 (last grammar test!)
theme words chapter 6
all grammar chapter 6
irregular verbs list

That's it!
Mind you, the grammar is difficult as you need to study the tenses again

Slide 7 - Tekstslide

Today
Aan het einde van de les weet je hoe woorden worden toegevoegd aan een woordenboek
Aan het einde van de les weet je waar test 4 over gaat
Aan het einde van de les weet je wanneer je who/whom, whose, that, which gebruikt

Slide 8 - Tekstslide

Relative clauses
extra informatie staat altijd in een extra stukje zin. 
Dit is een bijzin. 

I want the dress which the girl over there is wearing.
Mandy loves Jason, who is her boyfriend, very much. 

Slide 9 - Tekstslide

Relative Clauses
Hey! That's the girl _________ stole my sandwich!
Do you know _________ phone keeps going off?
The PO, ________ was due yesterday, was really easy.
She's the person to _________ you need to write. 
who
whose
which
whom

Slide 10 - Sleepvraag

Choice
VWO opdracht 28, 29
Ik doe de lessonup zelf en doe daarna opdracht 27, 28 (pagina 122)
ik doe mee met de klassikale uitleg en doe daarna opdracht 28

Slide 11 - Poll

Uitleg relative clauses

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de bijzin in deze zin:

Carmen likes Lotte, who is still working.
A
Carmen likes Lotte
B
who is still working

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de bijzin uit de volgende zin:

My friend, who is nineteen, loves driving her car.

Slide 14 - Open vraag

Relative clauses
Wanneer je extra informatie over iemand of iets wilt geven, kun je een betrekkelijk voornaamwoord gebruiken. 

I want the dress which the girl over there is wearing.
Mandy loves Jason, who is her boyfriend, very much. 

Slide 15 - Tekstslide

Relative clauses
Who/whom: gebruiken bij personen. 
whom gebruik je na een voorzetsel (with whom)
Which: gebruiken bij dingen.
That: gebruiken bij personen, dieren en dingen. 
Whose: gebruik bij bezit van mensen en dingen

.

Slide 16 - Tekstslide

Welk betrekkelijk voornaamwoord hoort bij de volgende groepen:
Personen
Dingen
Personen, dieren en dingen
which
that
who
whose

Slide 17 - Sleepvraag

Which word do you need?

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 18 - Quizvraag

Which word do you need?

We had spaghetti, .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
that
B
who
C
which
D
whose

Slide 19 - Quizvraag

Which word do you need?

This is my uncle, with .... I had dinner last night.
A
whom
B
who
C
which
D
whose

Slide 20 - Quizvraag

Which word do you need?

This is my brother, .... shoes are always lying around.
A
whom
B
who
C
which
D
whose

Slide 21 - Quizvraag

Relative clauses
Er zijn twee soorten bij zinnen:

Met onmisbare / belangrijke  informatie, zonder die info klopt                                                         de zin niet.
                   She is the girl who won a million euros 

Met onbelangrijke informatie, zonder die info klopt de zin wel. 
                   She has a million euros which she won.


Slide 22 - Tekstslide

Bij onmisbare / belangrijke informatie kun je het woord which/who ook veranderen in that of weglaten.

Let op! Dan staat er nooit een komma in de zin!
I want the dress which the girl is wearing.

I want the dress that the girl is wearing. 

I want the dress the girl is wearing. 

Slide 23 - Tekstslide

Which word do you need?

The bag ....... I love is now on sale!
A
who
B
that
C
which

Slide 24 - Quizvraag

Which word do you need?

I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that,
C
who, whose, whom
D
who, that

Slide 25 - Quizvraag

Combine using a relative clause:

People live in Scotland. They are called Scots.

Slide 26 - Open vraag

Relative Clauses:
The village in .........I lived had really changed
A
that
B
which
C
whom
D
who

Slide 27 - Quizvraag

Relative Clauses:
The village in .........I lived had really changed
A
that
B
which
C
whom
D
who

Slide 28 - Quizvraag

Relative clauses:
Sarah's dog.... is still young, always likes to play with a ball
A
who
B
which
C
whom
D
whose

Slide 29 - Quizvraag

Relative clauses:
Xander's best friend,... is older than he is, is working as a teacher
A
who
B
that
C
whom
D
which

Slide 30 - Quizvraag

Which clauses have commas?
A
defining relative clauses
B
non-defining relative clauses

Slide 31 - Quizvraag

Can we omit (weglaten) the relative pronouns in sentences with relative clauses sometimes?
A
yes, we can
B
no, we can't

Slide 32 - Quizvraag

For relative clauses:
What comes after things or animals?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 33 - Quizvraag

Relative clauses:
The man ... car was stolen was on the news
A
which
B
whose
C
that
D
who

Slide 34 - Quizvraag

Combine using a relative clause.

The bag was stolen. I bought it yesterday.

Slide 35 - Open vraag

Combine using a relative clause:
My neighbour is an inventor. He is very good-looking.

Slide 36 - Open vraag

Let's get to work!
havo: exercise 27,28 workbook page 122, 123
vwo: exercise 28,29 page 124, 125

Slide 37 - Tekstslide

who
that
which
whom
whose

Slide 38 - Sleepvraag

Today
Aan het einde van de les weet je hoe woorden worden toegevoegd aan een woordenboek
Aan het einde van de les weet je waar test 4 over gaat
Aan het einde van de les weet je wanneer je who/whom, whose, that, which gebruikt

Slide 39 - Tekstslide

I understand relative clauses and I can use it in a sentence
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll