les 7

les 7
Ik geef.
Wat geef ik? Een knipoog.
Aan wie geef ik een knipoog? Aan jullie.
Ik geef jullie een knipoog.
Geven jullie mij een knipoog?
onderwerp - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolSpeciaal OnderwijsGroep 7

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 12 min

Onderdelen in deze les

les 7
Ik geef.
Wat geef ik? Een knipoog.
Aan wie geef ik een knipoog? Aan jullie.
Ik geef jullie een knipoog.
Geven jullie mij een knipoog?
onderwerp - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Ik geef jullie een knipoog
Wat is het onderwerp?
Wie?
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat geef ik?
Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan wie geef ik een knipoog?

Slide 2 - Tekstslide

Geven jullie mij een knipoog?
Wat is het onderwerp?
Wie?
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat geven jullie?
Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan wie geven jullie een knipoog?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Ik geef les
Aan wie geef ik les?

Ik geef les aan...............

Wat is toegevoegd

Slide 6 - Tekstslide

Ahmed heeft zijn fiets aan mij uitgeleend.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
heeft
B
uitgeleend
C
aan mij
D
zijn fiets

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik vraag jullie om hulp.
A
jullie
B
Ik
C
vraag
D
om hulp

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De man biedt haar een stoel aan.
A
een stoel
B
biedt
C
haar
D
een stoel

Slide 9 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp:
Ze vertelden hun klachten aan de juf.

A
ze
B
vertelden
C
aan de juf
D
hun klachten

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Degene die meedoet
B
aan wie of voor wie
C
niks
D
degene die nodig is voor de handeling

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat + persoonsvorm
B
Wie of wat + gezegde + onderwerp
C
Wie of wat + gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Jack is zijn huiswerk aan het maken.
A
huiswerk
B
aan het maken
C
zijn huiswerk
D
Jack

Slide 13 - Quizvraag

Ze geeft eten aan de hond.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
ze
B
geeft
C
eten
D
aan de hond

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Laura heeft haar huiswerk toch gemaakt.
A
Laura
B
heeft gemaakt
C
toch
D
haar huiswerk

Slide 16 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag
Verwerken taal week 2 les 7
Oefenen spelling week 2 woorden (Franse woorden)
Weektaak. (Je mag nog 1 taak uitstellen)
Iets voor jezelf
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide