HV1 - Unit 3: Grammar

HV1 - Unit 3: Grammar
  1. To be
  2. Present Continuous
  3.  This/these & that/those
  4. Possessive pronouns
  5. Much & Many
  6. The Alphabet
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

HV1 - Unit 3: Grammar
  1. To be
  2. Present Continuous
  3.  This/these & that/those
  4. Possessive pronouns
  5. Much & Many
  6. The Alphabet

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. TO BE
1. TO BE
Ik ben
I am
Jij bent
You are
Hij/zij/het is
He/she/it is
Wij zijn
We are
Jullie zijn
You are
Zij zijn
They are
Ben ik?
Am I?
Ben jij?
Are you?
Is hij/zij/het?
Is he/she/it?
Zijn wij?
Are we?
Zijn jullie?
Are you?
Zijn zij?
Are they?
Ik ben niet
I am not
Jij bent niet
You are not
Hij/zij/het is niet
He/she/it is not
We zijn niet
We are not
Jullie zijn niet
You are not
Zij zijn niet
They are not

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Present Continuous
GEBRUIK
  • Als je iets aan het doen bent op het moment zelf.
    I'm writing a summary right now.
  • Als je iets beschrijft wat er gebeurt op foto’s.
    She is smiling in this picture.
  • Als je klaagt over de irritante gewoonte van iemand anders.
    He is always complaining about his work.
  • Als je toekomstplannen hebt die vaststaan.
    We are leaving for Paris tomorrow.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Present Continuous

tegenwoordige tijd van het werkwoord to be (+-?)
+
het tegenwoordig deelwoord (-ing vorm) van het werkwoord zelf

I am dancing.
Am I dancing?
I am not dancing.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is of iets gaat gebeuren in de toekomst
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat geef je nog meer aan met de present continuous?
A
dat je iets belooft
B
dat iets pas is gebeurd
C
dat je iets irriteert
D
dat iets een feit is

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which of the following is Present Continuous?
A
calls
B
is calling
C
called
D
calling

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pick the present continuous.
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 9 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Pick the present continuous.
A
She walks from the car park to the shopping centre.
B
She had been walking from the car park to the shopping centre.
C
She was walking from the car park to the shopping centre.
D
She is walking from the car park to the shopping centre.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pick the present continuous.
A
David works every day.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has lost his keys
D
David lost his keys.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pick the present continuous.
A
I am going to be waiting at the crossroads.
B
I was waiting at the crossroads.
C
I am waiting at the crossroads.
D
I will be waiting at the crossroads.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk om je heen. Kies één persoon en schrijf op wat hij/zij op dit moment doet.

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp de Present Continuous.
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 14 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

This & that
Wat
Wanneer
Voorbeeld
This
Verwijzen naar iets of iemand dichtbij.
- Is this my ticket?
- This station is called Elephant & Castle.
That
Verwijzen naar iets of iemand wat verder weg.
- Is that the train to Heathrow airport?
- Who is that woman over there?
this / that & these / those

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

this / that & these / those

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'this' & 'that' gebruik je voor
A
meervoud
B
enkelvoud
C
verleden tijd
D
toekomst

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence.
A
This pencil here looks sharp
B
That pencil here looks sharp
C
These pencil here looks sharp
D
Those pencil here looks sharp

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence.
A
Look at this birds on the roof there!
B
Look at that birds on the roof there!
C
Look at these birds on the roof there!
D
Look at those birds on the roof there!

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence.
A
This dogs here are happy.
B
That dogs here are happy.
C
These dogs here are happy.
D
Those dogs here are happy.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence.
A
This students over there are lost.
B
That students over there are lost.
C
These students over there are lost.
D
Those students over there are lost.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp "this & that"
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Possessive Pronouns
Bezittelijke voornaamwoorden
Onderwerp
B VW Bijvoeglijk
B VW Zelfstanding
I (ik)
my (mijn)
mine (van mij)
You (jij)
your (jouw)
yours (van jou)
He/she/it (hij/zij/het)
his/her/its (zijn/haar/zijn)
his/hers/its (van hem/van haar/van het)
We (wij)
our (ons)
ours (van ons)
You (jullie)
your (jullie)
yours (van jullie)
They (zij)
their (hun)
theirs (van hen)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive Pronouns
Bezittelijke voornaamwoorden
Bijvoeglijk  B VNW + Zelfstandig NW 
We washed our car today. (onze auto)
You broke my chair. (mijn stoel)

Zelfstanding B VNW
This is not mine. Mine is purple. (van mij) 
She forgot hers(van haar), so she took his(van hem).

Zelfstandig NM + of + Zelfstandig B VNM (deel van het geheel)
I can play some songs of mine. (enkele liedjes van mij)
Is this a friend of yours? (een van jouw vrienden)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

This is not ________ umbrella.
A
mine
B
my
C
of mine
D
me

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

_____ house is bigger than _____.
A
Ours, their
B
Our, their
C
Our, theirs
D
Ours, theirs

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This house is ___________.
(John & Lydia)

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

That laptop is ______.
(Femke)

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

_______ flight is delayed.
(I & friends)

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

It was _____ birthday!
(Wende)

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Michael is one of my friends.
He is a ______ __ _____.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp bezittelijke voornaamwoorden.
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 34 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Much & Many
(=veel)
Many & Much
Telbaar  - Many
Ontelbaar - Much
Een telbaar zelfstandig naamwoord duidt iets aan dat je in een aantal kunt telen. Telbare woorden hebben een meervoud.
Een ontelbaar zelfstandig naamwoord duidt iets aan dat je in een hoeveelheid kunt uitdrukken. Ontelbare woorden hebben geen meervoud.
1 apple, tree, book
2 or more apples, trees, books 
music, freedom, happiness, knowledge
Je hebt zelfstandig naamwoorden in veel soorten en maten. Maar één fundamenteel onderscheid is tussen de woorden die je kunt tellen, en die waarbij dat niet kan. Je kunt bijvoorbeeld wel zeggen β€œIk heb drie blauwe plekken” maar niet β€œ*Ik heb drie griepen”.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kun je een telbaar zelfstandig naamwoord bedenken?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Kun je een ontelbaar zelfstandig naamwoord bedenken?

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Can I have a   cup   of   coffee  ?

I didn't get enough   sleep  .

This   recipe   needs 2   kilos   flour  .

I really like   cookies  .

Can you buy a   bottle   of   water  ?

I have a   ring   made of   gold  .
Many (T)
Much (O)
cup

coffee
sleep
recipe
kilos
flour
cookies
bottle
water
ring
gold

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nowadays, ________ children have a phone.
A
much
B
many

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

That is too _______ butter for me.
A
much
B
many

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

There aren't ________ windows in our classroom.
A
much
B
many

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We don't have ______ oil left.
A
much
B
many

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp "Much"& "Many".
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 44 - Poll

Deze slide heeft geen instructies