wwspelling tt, vt vdw, gebiedende wijs en bijvoeglijk gebruik dw en ovdw

Werkwoordspelling
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 12 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat de spellingsregels voor tt, vt, vdw, bijvoeglijk gebruik dw, gw en  zijn en ovdw welke stappen je moet nemen om tot de juiste spelling te komen;
  • heb je geoefend met werkwoordspelling: tt, vt, vdw, ovdw, bijvoeglijk gebruikt dw, gw en Engelse werkwoorden.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordstijden

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordstijden
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) 
  • Onvoltooid verleden tijd (ovt) 
  • Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
  • Voltooid verleden tijd (vvt) 

Slide 4 - Tekstslide

Alle werkwoordstijden
  • OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - ik werk, ik lees 
  • OVT: onvoltooid verleden tijd - ik werkte, ik las 
  • VTT:voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt, ik heb gelezen (hww = tt) 
  • VVT: voltooid verleden tijd - ik had gewerkt, ik had gelezen (hww = vt)

    Slide 5 - Tekstslide

    Slide 6 - Video

    Werkwoordsvormen

    Slide 7 - Tekstslide

    Werkwoordsvormen

    • Infinitief (Inf) --> zitten
    • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, hij zit, wij zitten
    • Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
    • Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten

    • Gebiedende wijs (GW) --> zit!
    • Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend

    Slide 8 - Tekstslide

    Slide 9 - Video

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

    Slide 10 - Tekstslide

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    1. Is het meervoud  (wij, jullie, zij)?   Ja -->  Infinitief = hele werkwoord  Wij lopen naar huis. - Lopen zij naar huis?

    Nee, dan is het enkelvoud --> keuzes:  ik-vorm of ik-vorm+t

    2. Staat  er ik? Ja --> ik-vorm  Ik loop naar huis
      Of  staat er Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en JE KAN JE/JIJ NIET VERVANGEN VOOR JOU
    Ja --> ik-vorm  Loop je naar huis. - Loop jij naar huis?

    Nee, dan blijft ik-vorm+t over:
    3. Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat  OFJE KAN JE/JIJ achter de pv VERVANGEN VOOR JOUik-vorm+t: Jij loopt naar huis.


    Slide 11 - Tekstslide

    Slide 12 - Video

    Hoe vorm je de persoonsvorm in de verleden tijd?

    Slide 13 - Tekstslide

    Verleden tijd: zwak of sterk?
    Zwak/regelmatig:
    klank blijft gelijk
    Sterk/onregelmatig:
     klank verandert

    Slide 14 - Tekstslide

    Persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden

    Slide 15 - Tekstslide

    Sterke werkwoorden
    Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
    bijten    -  ik beet
    kopen   -  ik kocht
    lopen    -  ik liep

    Slide 16 - Tekstslide

    Sterke werkwoorden
    Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven. 
    lijden        -   leed
    smijten    -   smeet
    rijden       -    reed
    snuiten   -    snoot

    Slide 17 - Tekstslide

    Is het verleden tijd?
    Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
    Bij sterke (onregelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

    • De verleden tijd van een sterk werkwoord moet je weten. Daar komt een stukje taalgevoel bij kijken.
    • Je schrijft de persoonsvorm van een sterk werkwoord in de verleden tijd zo kort mogelijk.

    Eindigt het op een d of een t?
    Je kunt erachter komen of de persoonsvorm op een d of een t eindigt door de verlengproef te doen. 
    Pv tt  Meervoud omzetten naar pv vt meervoud -> 'en' eraf: staat er een t of een d?
    Bijten = beten -->  dus: beet
    Vinden = vonden --> dus: vond

    De verleden tijd enkelvoud (jij/je/hij/zij/het) kan NOOIT op DT eindigen!!!

    Slide 18 - Tekstslide

    Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

    Slide 19 - Tekstslide

    Infinitief - stam - ik-vorm
    werkwoord                 stam                   ik-vorm
    lachen                           lach                     lach
    lopen                             lop                        loop
    zweven                         zwev                   zweef
    reizen                            reiz                       reis

                            Let op bij s-z woorden en f-v woorden.


    Slide 20 - Tekstslide

    'T X KoFSCHiP
    1)   Vind de stam van het werkwoord : haal -en van het                              werkwoord af 
    2)  Kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit                    't  X-KoFSCHiP is : t, x, k, f, s, ch, p

    Let op:  Gebruik hiervoor de stam, niet de ik-vorm!

    Slide 21 - Tekstslide

    Is het verleden tijd?
    Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
    Regel: Ik vorm tt + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
    Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel t of dubbel d.
    1. Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
    (infinitief = wachten - stam = wacht) 
    Ja -->  ik-vorm +te    Blaffen - stam = blafT -  ik-vomr tt = blaf   --> de hond blafTE   Wachten - stam = wachT - ik-vomr tt = wacht --> zij wachtTE
    Nee:
    2. Staat de laatste letter van de stam niet in 't xkofschip?
    (infinitief = blozen -stam = bloz) 
    Ja --> ik-vorm +de     Blozen - stam = bloZ  - ik-vorm tt = bloos -->  u bloosDE   Branden - stam = branD    ik-vorm tt = brand --> hij brandDE de kaars
    3. Is het meervoud?
    Ja --> +n
    Nee = klaar
    Blaffen - blafTEN  Wachten - wachtTEN      Blozen - bloosDE    Branden  -  brandDEN

    Slide 22 - Tekstslide

    Slide 23 - Video

    Voltooid deelwoord

    Slide 24 - Tekstslide

    Voltooid deelwoord
    • Hoort bij het gezegde.
    • Kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.
    • Kan achter hij heeft, hij is of hij wordt gezet worden.
    • Begint meestal met ge-
    • Kan ook beginnen met be-, ver-, ont-, her- of er-

    Slide 25 - Tekstslide

    Voltooid deelwoord

    Twee trucjes:
    1. Je hoort vaak of een voltooid deelwoord op een -t of -d eindigt door het woord langer te maken (er een -e achter te denken).  
    spelen - speelde - gespeeld
    maken - maakte - gemaakt
    spellen - spelde - gespeld

    2. Je kunt de regel van ‘T XKoFSCHiP toepassen. 
    • Eindigt de stam op een letter uit 'T XKoFSCHiP? Dan schrijf je een t. Vissen - stam = vis - Ik heb gevist
    • Eindigt de stam niet op een letter uit 't kofschip? Dan schrijf je een d.  Rennen - stam = ren - Ik heb gerend

      Slide 26 - Tekstslide

      Voltooid deelwoord eindigt op -en
       

      Van verschillende sterke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord op -en
      In deze gevallen eindigt ook het bijvoeglijk naamwoord op -en

      dragen - de pet is gedragen (voltooid deelwoord) - de gedragen pet (bijv. naamwoord)
      helpen - de klant is geholpen (voltooid deelwoord) - de geholpen klant (bijv. naamwoord)
      vallen - de bal is gevallen (voltooid deelwoord) - de gevallen bal (bijv. naamwoord)
      smelten - het ijsje is gesmolten (voltooid deelwoord) - het gesmolten ijsje (bijv. naamwoord)

      Slide 27 - Tekstslide

      Slide 28 - Video

      Onvoltooid deelwoorden

      Slide 29 - Tekstslide

       Voltooid of onvoltooid deelwoord?
      Voltooid deelwoord : het is al gebeurd  ->  de geverfde deur

      Onvoltooid deelwoord : het is nog gaande  ->  de dampende maaltijd staat klaar.

      Slide 30 - Tekstslide

      Onvoltooid deelwoord
      • Geeft aan dat een handeling nog niet voltooid is, nog                    bezig is.
      • Je schrijft ALTIJD en d achter het hele werkwoord.                                   Lachend loopt de jongen door school.                                                   Fietsend belde Eva naar huis.

      Slide 31 - Tekstslide

      • Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
      • Het is dan nog onvoltooid.
      • Onvoltooide deelwoorden eindigen op d(e).

      Voorbeelden:
      Lopend moet ik naar huis, fluitend kom ik binnen
      Zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e), etc.

      Onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden.
      Het onvoltooid deelwoord (OD)

      Slide 32 - Tekstslide

      Slide 33 - Video

       Voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikt

      Slide 34 - Tekstslide

      Bijvoeglijk naamwoord (BN)
      Voltooid : het is al gebeurd

      De geverfde deur.
      De gewonnen wedstrijd.
      Het verzonnen verhaal.

      Slide 35 - Tekstslide

      BN bij een voltooid deelwoord
      Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk:

      Ik verlichtte het tuinpad. -> het verlichte tuinpad
      De vrouw verwachtte een kind. -> het verwachte kind


      Slide 36 - Tekstslide

      Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoorden
      Soms worden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt van deelwoorden; voltooid deelwoorden en onvoltooid deelwoorden.

      Slide 37 - Tekstslide

      Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

      • De opdrachten zijn gemaakt. = VDW
      • De gemaakte opdrachten. = BN
      • De wandelende kinderen. = BN
      • De kinderen hebben gewandeld. = VDW

      Slide 38 - Tekstslide

      Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
      Als het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t en het is bijvoeglijk gebruikt, dan schrijf je het zo kort mogelijk:
      Verpesten - het feest is verpest (voltooid deelwoord) - het verpeste feest (bijv. naamwoord)
      Dus niet zoals je zou spellen in de verleden tijd: hij verpestte het feest!

      Zeven - die bloem is gezeefd (voltooid deelwoord) - de gezeefde bloem (bijv. naamwoord)
      Zoeken - de sleutel is gezocht (voltooid deelwoord) - de gezochte sleutel (bijv. naamwoord)
      Kopen - de trui is gekocht (voltooid deelwoord) - de gekochte trui (bijv. naamwoord)

      Altijd zo kort mogelijk: 
      Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, maar zorgt wel dat de uitspraak nog altijd klopt: geen tt of dd zoals in de verleden tijd gebeurt, behalve als de dd of tt al in het hele werkwoord staan (spelling/uitspraak) 
      ' De verbrede weg' in plaats van 'de verbreedde weg'.
       'De verpotte plant', anders staat er 'de verpote plant'.


      Slide 39 - Tekstslide

      Slide 40 - Video

      Slide 41 - Video

      Gebiedende wijs

      1. Is een bevel.
      2. In zinnen met gebiedende wijs zit geen onderwerp; je weet niet precies wie het zegt of doet.
      3. Je schrijft de gebiedende wijs als de ik-vorm van een werkwoord.

      Slide 42 - Tekstslide

      Gebiedende wijs
      Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam of ik-vorm van het werkwoord.

      Was je handen!
      Doe je jas even uit.
      Let op!Leg neer die bal!
      Pak je boek!

      Uitzondering:
      Als na het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord U wordt gebruikt, dan komt er wel een -t na de stam of de ik-vorm:
      Gaat u maar voor, Noteert u dat even.
      Loopt u alstublieft door!
      Geeft u dat maar aan mij.

      Slide 43 - Tekstslide

      Slide 44 - Video

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:
      • weet je weer wat de spellingsregels voor tt, vt, vdw,, bijvoeglijk gebruik dw, gw en  zijn en ovdw welke stappen je moet nemen om tot de juiste spelling te komen;
      • heb je geoefend met werkwoordspelling: tt, vt, vdw, bijvoeglijk gebruikt dw, gw en ovdw.

      Blauw = kennen = kennis = leren
      Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

      Slide 45 - Tekstslide

      Ik kan (weer) benoemen hoe ik werkwoorden (tt, vt, vdw, bijvoeglijk gebruik dw, gw en ovdw) moet spellen.
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 46 - Poll

      Slide 47 - Video

      Slide 48 - Video

      Slide 49 - Video