In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Chapitre 5 - Objectif Santé
Objectif: la préparation pour le test
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
1. La révision du chapitre 5: - La négation
- Poser une question
- Dire que tu es malade / Parler de sa santé 2. Test diagnostique grammaire
Slide 2 - Tekstslide
Chapitre 5 - Objectif Santé
Les objectifs
- Je kunt een gesprek over gezondheid begrijpen, ken je woorden die te maken hebben met gezondheid
- Je kunt vertellen dat je ziek bent en waar je last van hebt.
- Je kunt vertellen of je ziek of gezond bent - Je weet hoe je de ontkenning moet gebruiken en hoe je een vraag stelt.
Slide 3 - Tekstslide
PW
Chapitre 5
- Vocabulaire (A-B-E-F) - La négation (D)
- Poser une question (H)
- Phrases clés (C - G)
- Luister- en leesvaardigheid
Slide 4 - Tekstslide
Test diagnostique grammaire
Slide 5 - Tekstslide
J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.
Slide 6 - Sleepvraag
Hoe zeg je? Zij heeft buikpijn.
A
Elle a mal au genou.
B
Elle a mal au ventre.
C
Elle a mal à la genou.
D
Elle a mal aux ventre.
Slide 7 - Quizvraag
Hoe vertaal je: Jij eet niets.
A
Tu ne manges rien.
B
Tu ne manges pas encore.
C
Tu manges rien.
D
Tu ne manges plus.
Slide 8 - Quizvraag
Geef ontkennend antwoord op de vragen. Gebruik de ontkenning tussen haakjes en maak hele zinnen. Tu es souvent malade? Non, je (nooit) _______________
Slide 9 - Open vraag
Geef ontkennend antwoord op de vragen. Gebruik de ontkenning tussen haakjes en maak hele zinnen. Vous avez mangé quelque chose? Non, nous (niets) _____________________
Slide 10 - Open vraag
Traduis en français.
Ja , ik doe aan dansen
Slide 11 - Open vraag
Hij vindt voetballen niet meer leuk.
A
Il n'aime plus le foot
B
Il n'aime jamais le foot
C
Il n'aime rien le foot
D
Il n'aime pas le foot
Slide 12 - Quizvraag
Les questions
Deux types de questions
Slide 13 - Tekstslide
Traduis: pourquoi
A
wie
B
waarom
C
waar
D
wanneer
Slide 14 - Quizvraag
Traduis: combien
A
wanneer
B
waarom
C
hoeveel
D
waar
Slide 15 - Quizvraag
Traduis: wanneer
Slide 16 - Open vraag
Maak een vraagzin door in de juiste volgorde te zetten: la télé / vous / est-ce que / regardez
Slide 17 - Open vraag
Maak een vraagzin door in de juiste volgorde te zetten: il / le sport / aime / est-ce que
Slide 18 - Open vraag
Maak een vraagzin door in de juiste volgorde te zetten: mangé / tu / pourquoi / le biscuit / as / est-ce que
Slide 19 - Open vraag
Maak een vraagzin door in de juiste volgorde te zetten: habitent / ils / où
Slide 20 - Open vraag
Les devoirs
Réviser (= herhalen) Chapitre 5 + Faire le bilan (D-toets)