A-geel: Uiterlijk, Startopdracht en taak 1 (les 1)


Welkom bij NT2!



mevrouw Hilde

A0-A1
14-06-2023

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Welkom bij NT2!



mevrouw Hilde

A0-A1
14-06-2023

Slide 1 - Tekstslide

Telefoons in de tas, alsjeblieft.

Slide 2 - Tekstslide


Zoek iemand die..

Slide 3 - Tekstslide

Afspraken in de les 


  • Telefoon in de bak.
  • Niet eten.
  • Vraag? Steek je vinger op. Niet roepen!





Slide 4 - Tekstslide

Wat leer ik deze les?

  •                  Je leert nieuwe woorden bij het thema uiterlijk.



зовнішній вигляд

Slide 5 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • DISK thema uiterlijk
  • Wie is het?
  • Laptop
  • Oefenen toetsen
  • Bordspel
  • Iets speciaals!

Slide 6 - Tekstslide

Disk thema 10: Uiterlijk
Deze twee weken werken wij met Disk aan thema 'Uiterlijk'.

Boek: thema 10
Laptop: thema 9

Slide 7 - Tekstslide

Uiterlijk 
Wat bedoelen we met het woord Uiterlijk?

Alles wat je aan de buitenkant van iemand kan zien.

Slide 8 - Tekstslide

Het uiterlijk van juf Hilde

Slide 9 - Woordweb

Het uiterlijk
  • de kleding
  • de kleur van de kleding
  • de stof van de kleding 
  • hoe lang iemand is
  • kleur haar
  • kleur ogen

Slide 10 - Tekstslide

Nieuwe woorden

Slide 11 - Tekstslide

aantrekkelijk
  •  er leuk uitzien;
  • er mooi uitzien
  • Zin: Ik vind deze jongen aantrekkelijk. Ik vind dat hij een mooi gezicht heeft.

Slide 12 - Tekstslide

de anorexia


De vrouw op de afbeelding worstelt
met anorexia.

Slide 13 - Tekstslide

het beeld 
= the image, the sculpture

Slide 14 - Tekstslide




Pure chocolade heeft een donkerbruine kleur.
bruin

Slide 15 - Tekstslide

de cultuur
  • de manier waarop een groep mensen of een volk leeft;
  • ieder land heeft ook een eigen cultuur en binnen 1 land kunnen ook verschillende culturen zijn.
  • de cultuur is iets wat typisch bij een land of volk hoort;
  • zin: Bij de Nederlandse cultuur denk je al snel aan klompen en Koningsdag.

Slide 16 - Tekstslide

dromen

s'Nachts droom ik dat ik kan vliegen.

Slide 17 - Tekstslide

egaal = even, equal
  • in een kleur
  • zonder plekken die anders zijn
  • Zin: Dat meisje heeft een hele egale huid, zij heeft nergens een puistje.
  • Zin: Als mijn kleine zusje een kleurplaat inkleurt, dan kleurt zij heel netjes en egaal.

Slide 18 - Tekstslide

erbij
there, around

Mag ik ook erbij zitten?


Slide 19 - Tekstslide

eruitzien
= to look like

  • hoe iets aan de buitenkant is;
  • het lijkt erop dat.....;
  • werkwoord: het ziet er uit.....
  • Zin: Ik wil er altijd mooi uitzien als ik naar een restaurant ga.
  • Zin: Het ziet er naar uit dat het morgen gaat regenen.

Slide 20 - Tekstslide

Wat vonden jullie ervan?
What did you think of it?

Slide 21 - Tekstslide

gemiddeld = average

  • alle getallen bij elkaar opgeteld,                                                             dan eindgetal delen door het aantal getallen =                          het gemiddelde    7+7+7+7+7= 35     het gemiddeld van 35 is 7
  • meestal/bijna alles, bijna altijd
  • zin: De leeftijd van deze klas leerlingen is gemiddeld 16 jaar.
  • zin: Gemiddeld genomen kun je zeggen dat we 40 weken naar school gaan in 1 schooljaar.

Slide 22 - Tekstslide

Wie is het? 

Slide 23 - Tekstslide

Pak een wisbordje

Slide 24 - Tekstslide

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 25 - Open vraag

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 26 - Open vraag

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 27 - Open vraag

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 28 - Open vraag

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 29 - Open vraag

DISK
Maak opdr. 1, 3, 4, 5 (alleen)

Pagina 73 t/m 75

Daarna bespreken.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 1
Werk in tweetallen. Je gaat raden wat de andere leerling vindt (zie vragen volgende slide). Schrijf je antwoorden op het papier. Als je allebei klaar bent, bespreek je de antwoorden. Klopte dat wat je dacht?

Slide 31 - Tekstslide

De vragen
  1. Welke kleuren draagt hij/zij graag?
  2. Vindt hij/zij kleren belangrijk?
  3. Vindt hij/zij merkkleding belangrijk?
  4. Waaraan geeft hij/zij het meeste geld uit? (broeken, t-shirts, schoenen, make-up etc.) 
  5. Gaat hij/zij vaak naar de kapper? 
  6. In welke winkels koopt hij/zij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
  7. In welke winkel zou hij zij nooit iets kopen? Waarom niet? 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 2A
Vul op de lijntjes een kleur in.
Ik vind ---------- mooi.
Ik vind ---------- mooier.
Ik vind ---------- het mooist.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 2B
Vul op de lijntjes de naam van een winkel in.
  
Ik koop vaak kleding bij ________
Ik koop vaker kleding bij _______
Ik koop het vaakst kleding bij __________

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 2C
Vul op de lijntjes een kledingstuk in.
Ik geef veel geld uit aan
________
Ik geef meer geld uit aan
______
Ik geef het meeste geld uit aan_______________ 

Slide 35 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Disk 
thema uiterlijk


Slide 36 - Tekstslide

Bordspel
Maak groepjes van 3 of 4 leerlingen.

thema 'uiterlijk'

Slide 37 - Tekstslide