In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Taal thema 3 les 1 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:
- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Ik leer de nieuwe themawoorden binnen het thema 'rampen' en aan het einde van de les laat ik zien dat ik 7 van de 12 woorden ken door middel van een quiz.
Slide 2 - Tekstslide
Waarom denk je dat je deze woorden zou moeten leren?
Slide 3 - Open vraag
Waarom leer je deze woorden?
Wanneer je nieuwe woorden leert, snap je de betekenis wanneer je teksten leest.
Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt van wat je leest.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Deze woorden/zinnen ga je leren:
De impressie
De bezienswaardigheid
Het tafereel
Uitvoerig
Beknopt
Waar sta jij met je doelenkaartje?
Ken je er sowieso 10? Maak de les in je boek!
Het overblijfsel
Legendarisch
Afdruipen
Rampzalig
De mentaliteit
De verontreiniging
Het niet breed hebben
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg
6 leerlingen leggen jullie de betekenis van een woord uit. Kijk mee naar de powerpoint!
Je doet actief mee. Je schrijft het woord en de betekenis op in je aantekeningenschrift!
Slide 7 - Tekstslide
Wat betekent de impressie?
A
Proberen iets tegen te houden
B
Dat wat de beslissing bepaalt.
C
de indruk
D
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent de bezienswaardigheid...?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
C
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
D
Iets wat de moeite waard is om te bekijken.
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent het tafereel?
A
Een afbeelding van een situatie waar je een tijdje naar kijkt
B
de buitenste laag van onze planeet
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
Regelmatig, vaak
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent uitvoerig?
A
De hele tijd
B
Uitgebreid, met veel woorden
C
Regelmatig, vaak
D
De staat waarin iets of iemand zich bevindt
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent beknopt?
A
Dat wat de beslissing bepaalt
B
Vanaf de zee of het meer het land in
C
Kort, met zo min mogelijk woorden
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent het overblijfsel.
A
Iets wat over is.
B
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
C
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
D
Dat wat de beslissing bepaald
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent legendarisch?
A
Af en toe, het is niet te voorspellen
B
Net als een legende
C
De hele tijd
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent afdruipen?
A
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
B
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Weggaan omdat je bang bent of omdat je je schaamt.
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent rampzalig?
A
Regelmatig, vaak
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
Ellendig, heel erg.
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent de mentaliteit?
A
De manier waarop je denkt en voelt.
B
Het punt waar een aardbeving begint
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
Slide 17 - Quizvraag
Wat betekent de verontreiniging?
A
Het punt waar een iemand zich bevindt
B
Ergens heel goed in zijn
C
De wat de beslissing bepaalt
D
De vervuiling.
Slide 18 - Quizvraag
Wat betekent het niet breed hebben.
A
Ergens heel goed in zijn
B
Weinig geld hebben, arm zijn.
C
Iets dat beweegt
D
De hele tijd
Slide 19 - Quizvraag
Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?
Slide 20 - Poll
Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen? Waar sta je nu met je doelenkaartje?