In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom!
10 minuutjes in stilte lezen.
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen:
- Aan het einde van de les weet ik wanneer ik hoofdletters moet gebruiken.
- Aan het einde van de les weet ik waar ik leestekens moet plaatsen.
Slide 2 - Tekstslide
een vriendschap tussen een grizzlybeer en een kat is niet alledaags maar wel mooi om te zien beide dieren zijn weesjes het katertje werd helemaal alleen in belabberde conditie gevonden nadat moederbeer was overreden door een trein kwam het grizzlywelpje erbij kat en beer sloten vriendschap en eten slapen en spelen nu altijd samen is dat niet prachtig
Slide 3 - Tekstslide
Start met een hoofdletter.
Geef aan dat de zin ten einde is:
punt, vraagteken, uitroepteken.
Hoe begin en eindig je een zin?
Slide 4 - Tekstslide
Welk leesteken komt hierachter?
Vind jij leestekens moeilijk
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 5 - Quizvraag
Start de zin met een hoofdletter.
Bij namen (alle namen, mensen, bedrijven, landen, plaatsen, aardrijkskundige namen).
Woorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen.
Wanneer een hoofdletter?
Slide 6 - Tekstslide
Kloppen de hoofdletters in deze zin?
'S ochtends moet Tim vroeg opstaan.
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quizvraag
De plaatsnaam zet je in
A
kleine letters
B
hoofdletters
C
alleen eerste letter hoofdletter
Slide 8 - Quizvraag
Hoe schrijf je de naam van de maand?
A
Eerste letter met een hoofdletter
B
Helemaal in kleine letters
C
Eerste en laatste letter met een hoofdletter
D
Helemaal in hoofdletters
Slide 9 - Quizvraag
Let op:
- tussenvoegsels (zoals: de, van, van de) schrijf je zonder hoofdletter als voornaam of voorletter ervoor staat:
Ans van der Meer, mevrouw A. van der Meer- de Graaf
mevrouw Van der Meer - de Graaf
- Geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.
Slide 10 - Tekstslide
Welke is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw De Boer
B
mevrouw De Boer
C
mevrouw de Boer
D
mevrouw de boer
Slide 11 - Quizvraag
Welke is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw j. De Boer
B
mevrouw J. De Boer
C
mevrouw j. De Boer
D
mevrouw J. de Boer
Slide 12 - Quizvraag
Wat is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
in het Noordoosten
B
in het noordoosten
C
in het NoordOosten
D
in het noordOosten
Slide 13 - Quizvraag
Wat is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Zuid-Limburg
B
zuid-Limburg
C
zuid-limburg
D
Zuid Limburg
Slide 14 - Quizvraag
Punt, vraagteken, uitroepteken, komma
Komma:
- tussen twee persoonsvormen
- voor verbindingswoorden (daardoor, omdat, want.....)
- Na een uitroep: 'Hé, dat is mijn chocoladetaart!'
Meestal geen komma voor en en of.
Leestekens
Slide 15 - Tekstslide
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?