Oriënterend lezen: Je bepaalt de context van de tekst. Je gaat na wat voor een soort tekst je in handen hebt, wie de auteur is, voor welk publiek de tekst bestemd is... zo krijg je een duidelijk beeld van de bedoeling van de tekst.
Globaal lezen: Voor je de tekst helemaal doorleest, bekijk je eerst de opmaak van de tekst. Je kijkt naar de titel en tussentitels, de algemene lay-out (opbouw van de tekst met alinea's, afbeeldingen...) en de cursief of vet gedrukte woorden en zinnen. Hierdoor leer je al veel over de inhoud en bedoeling van de tekst zonder hem echt helemaal te lezen.
Grondig lezen: Je bekijkt eerst de opmaak van de tekst (zoals bij globaal lezen). Daarna lees je de tekst heel grondig en aandachtig. Je gaat het centrale thema van de tekst na. Je let op de structuur (inleiding, midden, slot), je gaat het onderwerp van elke alinea na, je onderscheidt hooft- en bijzaken van elkaar... Je zorgt ervoor dat je alles goed begrijpt.
Kritisch lezen: Je vormt over de tekst je eigen oordeel. Je maakt een onderscheid tussen feiten en meningen, je kijkt of alles klopt en correct is.