Havo 2/ hfd 1 & 4 /Zelfstandige / bezittelijke voornaamwoorden /lidwoorden

Doel (Ziel) van deze les 
oefenen van grammatica van paragraaf 4 en 5 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel (Ziel) van deze les 
oefenen van grammatica van paragraaf 4 en 5 

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 2 - Open vraag

1. Hoe schrijven wij de zelfstandige naamwoorden in het Duits?
2. Wat is fout aan de volgende woorden?
3. Schrijf deze woorden over en verbeter ze.

der vater, die leute, das zimmer, die lehrerin, der Lehrer

Slide 3 - Open vraag

De woorden DE en HET zijn:
A
bepaalde lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen

Slide 4 - Quizvraag

Het woord "EEN" is:
A
werkwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
onbepaalde lidwoorden
D
eigennamen

Slide 5 - Quizvraag

Met welke Duitse bepaalde lidwoorden vertalen wij:
1. de
2. het

Slide 6 - Open vraag

Met welke onbepaalde lidwoord vertalen wij "een"?

Slide 7 - Open vraag

Kunnen we voor een meervoud "eine" gebruiken?
Zo nee, wat dan wel?

Slide 8 - Open vraag

vervoegen
het geslacht van de zelfstandige naamwoorden is heel belangrijk voor de vervoeging van de bez. vnw. , zie hieronder

  • der Freund, mannelijk  dus mein Freund
  • die Freundin, vrouwelijk, dus meine Feundin
  • das Haus, onzijdig, dus mein Haus
  • die Freunde, meervoud, dus meine Freunde

Slide 9 - Tekstslide

vul in welke bepaalde lidwoorden de volgende zelfstandige nw hebben!
.......... Bruder = mannelijk (m)
........... Schwester = vrouwelijk (v)
........... Kind = onzijdig (o)
........... Leute = meervoud (mv)

Slide 10 - Open vraag

vul in welke onbepaalde lidwoorden de volgende zelfstandige vnw hebben!
.......... Bruder = mannelijk (m)
........... Schwester = vrouwelijk (v)
........... Kind = onzijdig (o)
........... Leute = meervoud (mv)

Slide 11 - Open vraag

Welke woorden krijgen het lidwoord 'der'

Slide 12 - Open vraag

Voor welke woorden komt het lidwoord 'die'? (let op!!)

Slide 13 - Open vraag

Voor welke woorden komt het lidwoord 'das'?

Slide 14 - Open vraag

DER 
DIE
DAS 
DIE (mv)
Schule (v)
Mädchen (onz)
Haus (onz)
Vater (m)
Kuh (v)
Kaninchen (onz)
Tante (v)
Onkel (m)
Kinder
Aufgaben (mv)

Slide 15 - Sleepvraag

De bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden: geven een relatie aan met een persoon of bezit
  • voorbeelden: mijn, jouw, uw, zijn, haar etc.
  • mijn = mein, jouw = dein, uw = Ihr, zijn = sein


Slide 16 - Tekstslide

vervoegen van de bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden hebben dezelfde vervoeging als lidwoorden van de ein-Gruppe
 
nv
m
v
o
mv
+1
der Mann
ein- Mann
mein- mann
die Frau
eine Frau
deine frau
das Kind
ein Kind
sein- kind
die     Kinder
keine Kinder
unsere kinder

Slide 17 - Tekstslide

Let op!!
  • als bezittelijk voornaamwoord ihr kan zowel "haar" als "hun" betekenen (ihre Mutter = haar moeder / Ihr Haus = hun huis)

  • ihr Vater = haar vader of hun vader 
  • ihre Mutter = haar moeder of hun moeder
  • Ihr met een hoofdletter betekent het uw. 
  • Ihr Vater = uw vader




Slide 18 - Tekstslide

let op!!
  • Als er na euer  een -en in de uitgang komt, vervalt de laatste -e

  • euer Haus   =     jullie huis

  • eure Freunde    =    jullie vrienden

Slide 19 - Tekstslide

bezittelijk vnw
unser(e)
sein(e)
ihre(e)
ich
du
er
wir
ihr
sie(env)
es
Sie
sie(mv)
mein(e)
dein(e)
sein(e)
ihre(e)
euer-
eure
Ihr(e)

Slide 20 - Sleepvraag

Maak de regel af:
Wanneer krijgen "ein" en "kein" en de bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr) geen uitgang ?
timer
1:00

Slide 21 - Open vraag

Maak de regel af:
Wanneer krijgen de "ein" en "kein" en de bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr) wel een uitgang ?
timer
1:00

Slide 22 - Open vraag

Das ist ___________Schwester
A
mein
B
meine

Slide 23 - Quizvraag

Das ist ___________Bruder
A
mein
B
meine

Slide 24 - Quizvraag

Das sind ___________Freunde (mv)
A
mein
B
meine

Slide 25 - Quizvraag

Das ist ___________Freund (m)
A
mein
B
meine

Slide 26 - Quizvraag

wat betekent "geen" in het Duits?

Slide 27 - Open vraag

wat betekent "onze" in het Duits?

Slide 28 - Open vraag

noem de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 29 - Open vraag

Vertaal de volgende bezittelijke voornaamwoorden
mijn - jouw - zijn - haar - zijn - onze - jullie - hun - uw

Slide 30 - Open vraag

Wat komt er achter de onderstaande bezittelijke voornaamwoorden als het zelfstandig nw erachter een vrouwelijk (die) of een meervoud (die) woord is?
mein .... Tante
mein - dein - sein - ihr - sein - unser - euer - ihr - Ihr

Slide 31 - Open vraag

Wat komt er achter de onderstaande bezittelijke voornaamwoorden als het zelfstandig nw erachter een mannelijk (der) of een onzijdig (das) woord is?
mein .... Onkel
mein - dein - sein - ihr - sein - unser - euer - ihr - Ihr

Slide 32 - Open vraag

Als je een bezittelijk voornaamwoord wil gaan maken, welk groep moet je dan goed kennen?
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de vertaling van "euer"
A
ik
B
hij
C
jullie
D
hen

Slide 34 - Quizvraag

Wat gebeurt er met "euer" als er een -e in de vervoeging staat.
A
vervalt de -e voor de r dus eure
B
komt er een extra -e bij dus eueere
C
dan blijft het hetzelfde dus euere

Slide 35 - Quizvraag

Wohnung (woning) is vrouwelijk.
Hoe vertaal je "uw woning"?
A
eure Wohnung
B
deine Wohnung
C
Ihre Wohnung
D
meine Wohnung

Slide 36 - Quizvraag

Hond is mannelijk, dus "ein Hund".
Hoe vertaal je "jouw hond"
A
dein Hund
B
Ihre Hund
C
deiner Hund
D
deine Hund

Slide 37 - Quizvraag

Hoe vertaal je "hij heet"
A
er heißst
B
er heißt
C
er heißest
D
er hieß

Slide 38 - Quizvraag

wat betekent "ihr" als persoonlijk voornaamwoord
A
jij
B
u
C
jullie
D
ik

Slide 39 - Quizvraag

wat betekent "ihr" als bezittelijk voornaamwoord
A
haar
B
u
C
jullie
D
hun

Slide 40 - Quizvraag

wat betekent "Ihr" als bezittelijk voornaamwoord
A
haar
B
uw
C
jullie
D
hun

Slide 41 - Quizvraag