Het voorwerp begint met
positieve snelheid,
de plaats van het voorwerp neemt dus toe.
De snelheid neemt af, de grafiek van de plaats
loopt steeds minder steil (maar neemt toe).
Op een gegeven moment is de snelheid 0 m/s (t = 0,4 s),
de grafiek van de plaats loopt dan even horizontaal (stilstand).
DE BEWEGING DRAAIT NU OM / GAAT DE ANDERE KANT OP.
De snelheid wordt dan negatief, de plaatsfunctie is dalend.
De (negatieve) snelheid neemt toe, de plaatsfunctie loopt steeds steiler.
Op t = 0,8 neemt de (negatieve) snelheid weer af,
de plaatsgrafiek loopt dan weer minder steil.
Aan het eind van de beweging is de snelheid 0. De plaatsfunctie loopt horizontaal.