5.4 Lezen ( KGT)

5.4 Lezen ( KGT)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.4 Lezen ( KGT)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen!
  • Huiswerk bespreken
  • Lesdoel bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk bespreken!

5.4 Lezen 
Opdracht 1 t/m 10

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel

Ik weet dat een tekst voor een publiek bedoeld is.

Ik weet wat het verschil is tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Leesmanieren

1. Verkennend lezen:  Je wilt globaal weten waar de tekst over gaat. Je kijkt naar de titel, inleiding, plaatjes, deeltitels en bron. Dik- of schuingedrukte woorden mag je ook bekijken bij het verkennend lezen
2. Nauwkeurig lezen: Je wilt goed begrijpen waar de tekst over gaat. 
3. Zoekend lezen: Je bent speciaal ergens naar opzoek. Bijv. een woord in het woordenboek of een antwoord op een vraag.
4. Studerend lezen: Je wilt de tekst goed begrijpen en onthouden. Bijv. voor het leren voor een toets.

Slide 5 - Tekstslide

Publiek
Een tekst is voor een publiek. Dat zijn de mensen voor wie de tekst is geschreven.
Je kunt aan het onderwerp en de afbeeldingen zien voor welk publiek de tekst bedoeld is.

Krant: voor een breed leespubliek ( veel verschillende mensen zullen de krant lezen)
Fancy/ Tina: is vooral bedoeld voor jonge meiden. 

Slide 6 - Tekstslide

Tekstdoel (H.H)
Een schrijver heeft altijd een doel als hij een tekst schrijft. Dit noem je het tekstdoel.

Een tekstdoel kan bijvoorbeeld informeren.

Ook kan een schrijver amuseren als tekstdoel hebben.

Als je van tevoren weet wat het tekstdoel is, kun je voor jezelf bepalen of je de tekst wilt gaan lezen!

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
Hoofdzaken zijn de belangrijkste zaken in een tekst.
Bijzaken zijn minder belangrijk.

Zonder de bijzaken begrijp je nog steeds goed waar de tekst over gaat.
Tip! Als je een samenvatting maakt, schrijf je alleen de hoofdzaken op!

Slide 8 - Tekstslide

Hoe heet het doel dat een schrijver heeft als hij een tekst gaat schrijven?

A
Leesdoel
B
Leespubliek
C
Tekstdoel
D
verwijsdoel

Slide 9 - Quizvraag

Schrijf twee tekstdoelen op.

Slide 10 - Open vraag

Waaraan kun je zien voor welk publiek een tekst geschreven is?

Slide 11 - Open vraag

Bijzaken zijn de belangrijkste zaken in een tekst.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag

Huiswerk:

Opdracht 4,5, en 8 t/m 12

Slide 13 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Ik weet dat een tekst voor een publiek bedoeld is.

Ik weet wat het verschil is tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

Slide 14 - Tekstslide