- ik weet hoe je de trappen van vergelijking moet gebruiken
- ik weet wanneer je als of dan moet gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Voor de Spelen bouwde China een mooi stadion, ... prachtig verlicht was.
A
die
B
dat
Slide 2 - Quizvraag
Omdat ik mijn brommer niet kan repareren, wil ik haar/hem verkopen.
brommer =
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 3 - Quizvraag
Omdat ik mijn brommer niet kan repareren, wil ik haar/hem verkopen.
A
haar
B
hem
Slide 4 - Quizvraag
Leerdoelen van deze les:
Aan het eind van deze les weet je:
hoe je de trappen van vergelijking moet gebruiken;
wanneer je als of dan moet gebruiken.
Slide 5 - Tekstslide
H5 Formuleren
Als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.
Er zijn drie trappen:
de stellende trap (grappig);
de vergrotende trap (grappiger);
de overtreffende trap (grappigst).
Slide 6 - Tekstslide
H5 Formuleren
de stellende trap
de vergrotende trap
de overtreffende trap
Samir is aardig.
Marco is aardiger.
Asli is het aardigst.
Lolly's zijn lekker.
Chocolade is lekkerder.
Chips zijn het lekkerst.
Ik eet graag patat.
Roos eet liever pizza.
Bob eet het liefst ijs.
Slide 7 - Tekstslide
H5 Formuleren
De vergrotende en overtreffende trap maak je zo:
Bij een vergrotende trap schrijf je -er achter het woord (leuker) Bij de overtreffende trap schrijft je -st(e) achter het woord (leukst)
Let op:
een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap - der: stoer - stoerder
een woord dat op een -s eindigt, kijgt in de overtreffende trap alleen een -t: boos - boost
een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen-st, maar meest ervoor: woest, woester, meest woest
de volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap: goed-beter-best, graag-liever-liefst, veel-meer-meest, weinig-minder-minst
Slide 8 - Tekstslide
H5 Formuleren
Als of dan? Ik of mij?
Na de stellende trap gebruik je het woordje als. Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo.
Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik.
Zijn tas is even groot als die van mij.
Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan.
Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.
Zijn tas is groter dan die van jou.
Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. Tip: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.
Slide 9 - Tekstslide
Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan
Slide 10 - Quizvraag
In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan
Slide 11 - Quizvraag
Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan
Slide 12 - Quizvraag
Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan
Slide 13 - Quizvraag
Ik ga vaker op vakantie dan ...
A
haar
B
zij
Slide 14 - Quizvraag
Wij kunnen harder rennen dan ...
A
zij
B
hen
C
hun
Slide 15 - Quizvraag
Wat kies je?
Ik snap het! Ik wil graag zelf aan de slag.
Ik snap het nog niet zo goed. Ik wil graag opdrachten samen maken
Slide 16 - Poll
Aan de slag!
Afmaken
Spelling H5 - de spelling van deelwoorden als bijv. nw.
Opdrachten onder de 60% maak je opnieuw.
Ga aan de slag met NL Online H5 Formuleren
Alle opdrachten van je leerroute maken
Slide 17 - Tekstslide
Ik weet hoe ik de trappen van vergelijking moet gebruiken.