4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen

Vorige les:
1B: 4.2 herhaald en laatste gedeelte behandeld + vragen
1C: 4.2 herhaald en laatste gedeelte behandeld + vragen + 4.3 voor een gedeelte doorgelezen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vorige les:
1B: 4.2 herhaald en laatste gedeelte behandeld + vragen
1C: 4.2 herhaald en laatste gedeelte behandeld + vragen + 4.3 voor een gedeelte doorgelezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- Vragen over 4.2 + 4.3
- Samen lezen 4.3
- verdere uitleg over 4.3
- vragen over 4.3

Slide 2 - Tekstslide

Vragen over 4.2

Slide 3 - Tekstslide

Welke uitspraak klopt het meest?
Des te:
A
meer je richting het zuiden gaat des te armer landen worden
B
dichter bij de evenaar, des te armer de landen zijn

Slide 4 - Quizvraag

Hoe bereken je het bbp?
A
het aantal inwoners gedeeld door hetgeen wat een land verdient
B
Wat een land verdient, gedeeld door het aantal inwoners
C
Dit laat zien wat iedereen verdient die tussen de 18 en 65 jaar
D
je hebt deze afkorting net zelf bedacht

Slide 5 - Quizvraag

Een voorbeeld van een volger is:
A
Brazilië
B
Duitsland
C
Madagascar
D
Australië

Slide 6 - Quizvraag

Als een land een hoge productiviteit heeft, betekent dit dat:
A
Mensen hard willen werken
B
Veel inwoners werken in de primaire sector
C
Dat de waarde van de productie per persoon hoog is
D
Veel mensen die in de industrie werken

Slide 7 - Quizvraag

Landen met een hoge alfabetiseringsgraad en lage koopkracht zullen waarschijnlijk behoren tot de:
A
Periferie
B
Semiperiferie
C
Centrumlanden

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid én de formele en informele sector.
  • Je begrijpt dat het bbp/hoofd als gemiddeld getal nadelen heeft.
  • Je kunt op een kaart gebieden indelen naar welvaart.

Slide 9 - Tekstslide

Samen lezen
1B: Heel 4.3
1C: 4.3- Formele en informele sector

Slide 10 - Tekstslide

4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

De verdeling van welvaart in de VS (bron 9 in je lesboek)
Vraag: Welke conclusie kun je hieruit trekken?

Slide 13 - Tekstslide

Simpel voorbeeld:
  • Hoera! De school geeft jullie als klas een bedrag van  € 100!
  • Klinkt leuk, maar....
  • 2 van 25 leerlingen krijgen samen 99 euro, de rest van het geld wordt gedeeld met de andere 23 leerlingen 
  • Niet eerlijk, toch?

Slide 14 - Tekstslide

Formele en informele sector
  • De formele sector = Het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terug in de statistieken van de overheid. Dit zijn de inkomsten uit de primaire, secundaire en tertiaire sector.
  • De informele sector of scharreleconomie = Het niet-officiële deel van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd. De activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht. Denk herbij aan een schoenpoetser of straatverkoper.

Slide 15 - Tekstslide

Kenmerken formele sector:
  • telt mee voor het BBP
  • belasting betalen
  • vast inkomen
  • wel uitkering bij ziekte

Kenmerken informele sector:
  • niets officieel genoteerd
  • geen belasting betalen
  • wisselende inkomsten
  • geen uitkering bij ziekte

Slide 16 - Tekstslide

De informele sector in beeld: Een messenslijper in Havana, de hoofdstad van Cuba (Van Dijk, 2016).
  • De rijkdom in de Verenigde Staten is oneerlijk verdeeld. 
  • Van iedere 100 dollar in de VS krijgt 90% van de bevolking 17 dollar.
  • De rest van het geld gaat naar de rijken en superrijken..
  • Deze grote verschillen noem je
    sociale ongelijkheid.

Slide 17 - Tekstslide

leerdoelen check!
- Je weet het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid én de formele en informele sector.
- Je begrijpt dat het bbp/hoofd als gemiddeld getal nadelen heeft.
 -Je kunt op een kaart gebieden indelen naar welvaart.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid?

Slide 19 - Open vraag

Waarom moet je uitkijken met het meten van welvaart aan de hand van het BBP/hoofd?

Slide 20 - Open vraag

Huiswerk
  • Voor de volgende les (as. dinsdag) heb je de opdrachten van 4.3 af

Slide 21 - Tekstslide