NT2 zinsbouw (start)

Zinnen maken
Aan het eind van de les kan ik: 

woorden  herkennen 
goede zinnen herkennen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2NederlandsISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zinnen maken
Aan het eind van de les kan ik: 

woorden  herkennen 
goede zinnen herkennen

Slide 1 - Tekstslide

zinnen maken 

Slide 2 - Tekstslide

Persoon/Ding/Dier
Activiteit 
Extra Info 
Hij 
wandelt 
met de hond. 
Jullie 
fietsen 
naar school
De poes 
eet 
de vis. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoon/ding/dier
Activiteit
Wanneer
Wat 
Waar
Ik 
loop 
elke dag 
5 km 
in het bos
Mijn oma 
kookt 
op zondag 
kippensoep 
in de keuken 
De poes 
eet 
nu 
vis 
bij het water. 

Slide 4 - Tekstslide

Maak een goede zin.
Jij
schrijft
elke ochtend
nieuwe zinnen
in je schrift
.

Slide 5 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
De juf
geeft
om 10 uur
de rekentoets
in het lokaal
.

Slide 6 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
Wij
leren
elke week
nieuwe werkwoorden
op school
.

Slide 7 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
Jullie
pakken
in de pauze
de telefoons
uit de rode bak
.

Slide 8 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
De pen
ligt
elke avond
in de blauwe bak
.

Slide 9 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
De koffie
staat 
om 8:15
op het bureau
.

Slide 10 - Sleepvraag

Maak een goede zin.
De kinderen
spelen
onder schooltijd
op het schoolplein
.

Slide 11 - Sleepvraag

Ik ...
A
schrijf
B
lopen
C
denkt
D
hebben

Slide 12 - Quizvraag

Jij
A
praten
B
help
C
weten
D
loopt

Slide 13 - Quizvraag

Hij/Zij/Het
A
denken
B
praten
C
zit
D
loop

Slide 14 - Quizvraag

Wij/Jullie/Zij
A
helpt
B
denk
C
praat
D
lopen

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord)

Slide 16 - Open vraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord, wanneer)

Slide 17 - Open vraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord, wanneer, waar)

Slide 18 - Open vraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord, wanneer, waar)

Slide 19 - Open vraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord, wanneer, waar)

Slide 20 - Open vraag

Schrijf een goede zin
(wie, werkwoord, wanneer, waar)

Slide 21 - Open vraag