Zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Oefenen zinsontleding klas 1 TH
PV, OW, WG, LV
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen zinsontleding klas 1 TH
PV, OW, WG, LV

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden 
  • Je weet hoe je het onderwerp kunt vinden 
  • Je weet hoe je het gezegde kunt vinden 
  • Je weet hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Maak van de zin een vraag. De pv komt nu vooraan in de zin te staan.
Ik ga mijn huiswerk maken / Ga ik mijn huiswerk maken?

  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Hoe laat heb jij afgesproken? / Hoe laat had jij afgesproken?


Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

De dieren uit de dierentuin /  worden / altijd  / heel wild / van alle nieuwsgierige bezoekers.


Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 6 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 7 - Open vraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv? 

De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag. 

De dieren uit de dierentuin worden altijd heel wild van alle nieuwsgierige bezoekers.


Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp? Mijn oude kat gaat waarschijnlijk binnenkort dood.
A
Mijn oude kat
B
kat
C
gaat dood
D
waarschijnlijk binnenkort

Slide 9 - Quizvraag

Gezegde
Het gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, dus de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. 

Als er maar één werkwoord in de zin staat dan is dat zowel je persoonsvorm als je gezegde. 

Slide 10 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 11 - Sleepvraag

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv =

wg =

ow =


Welke zinsdeel is er over? 

Slide 12 - Tekstslide

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder


over  = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.

Slide 13 - Tekstslide

lijdend voorwerp


wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
Hij maakt zijn huiswerk.
    Wat maakt hij?
    antwoord: zijn huiswerk
    zijn huiswerk is lijdend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
    Wie waarschuwden ze?
    antwoord: hem
    hem is lijdend voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 17 - Tekstslide

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 18 - Quizvraag

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 19 - Quizvraag

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 20 - Open vraag

Hij vond zijn ontbijt tenslotte in de koelkast.
Lv=?

Slide 21 - Open vraag

Nog even op een rijtje...
Persoonsvorm: zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Gezegde: alle werkwoorden in de zin (dus inclusief pv)
Onderwerp: wie/ wat + gezegde?
Lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp: aan wie / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?


Slide 22 - Tekstslide

Doel:

-Ik ken het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp


-Ik weet wat het meewerkend voorwerp is en kan deze in een zin aanwijzen

Slide 23 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag