Quiz Ontwikkelingsleer periode 2

Ontwikkelingsleer B.O.2.1.
Hoofdstukken 1,4,6,8.9
Mijntje Stoof
SBC1A
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
OntwikkelingsleerMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Ontwikkelingsleer B.O.2.1.
Hoofdstukken 1,4,6,8.9
Mijntje Stoof
SBC1A

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stof uit les 1
Thema 1 Gedrag en motivatie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 3 gedragswetenschappen?
A
Psychologie, fysiologie, pedagogie
B
Psychologie, sociologie, pedagogiek
C
Economie, sociologie, fysiologie
D
Sociologie, psychologie, economie

Slide 3 - Quizvraag

1. Psychologie: bestudeert het gedrag van mensen. 
2. Sociologie: onderzoekt hoe de mens in groepsverband leeft. 
3. Pedagogiek richt zich op de opvoedprocessen. 
Waarom is non-verbale communicatie belangrijk voor een sport-bewegingsleider? 3 antwoorden goed
A
Rumoerige ruimte
B
Compliment kunnen geven op afstand
C
Je kunt niet tegen iedere deelnemer iets zeggen
D
Je hebt een voorbeeldfunctie

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent gedrag?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel gedragsdeterminanten zijn er?
A
4
B
3
C
6
D
5

Slide 6 - Quizvraag

1. Psychologische factoren
2. Aanlegfactoren
3. Organische factoren (lichamelijk en biochemische/hormonale factoren)
Stof uit les 2
Thema 1 gedrag en motivatie

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een motief en een motivatie?
1 antwoord motief / 1 antwoord motivatie
A
Een motief: een beweegreden waarom iemand iets doet of juist niet
B
Een motief: De energie, de inzet die iemand heeft om een doel te bereiken.
C
Een motivatie: De energie, de inzet die iemand heeft om een doel te bereiken.
D
Een motivatie: een beweegreden waarom iemand iets doet of juist niet.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 7 sportmotieven ken je?

Slide 9 - Woordweb

1. Vrijetijdsmotief: ontspanning.
2. Gezondheids- en fitheidsmotief: gezondheid en conditie op pijl houden. 
3. Sociaal motief: gezelligheid 
4. Compensatiemotief: uitlaatklep 
5. Prestatiemotief: presteren
6. Intrinsiek motief: leuk en plezier. 
7. Esthetisch motief: om er goed en mooi uit te zien. 
Welke behoeften zitten in de Behoeftepiramide van Maslow?
A
Veiligheid & afvallen
B
Sociaal contact & afvallen
C
Waardering & uitlaatklep
D
Lichamelijke behoefte & zelfrealisatie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stof uit les 3 
Thema 4 Cultuur en Sportcultuur

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is cultuur?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 3 cultuurgroepen zijn er?

Slide 13 - Woordweb

1. Hoofdcultuur: door waarden en normen waarin de meerderheid van het volk zich herkent. 
2. Subcultuur: eigen cultuur van een bepaalde groep met eigen waarden en normen. 
3. Tegencultuur: conflict met de hoofdcultuur/verzetten zich tegen bepaalde aspecten van deze cultuur.
Welke 2 socialisatie vormen ken je?
A
Primair, secundair
B
Secundair, tertiair
C
Tertiair, primair

Slide 14 - Quizvraag

1. Primaire socialisatie: overnemen van waarden en normen van gezin en familie/ school 
2. Secundaire socialisatie: overnemen van waarden en normen van vrienden, vereniging en massamedia
Wat is het verschil tussen de G en F cultuur?
1 antwoord G / 1 antwoord F
A
G cultuur: algemene regels en veel individuele vrijheid
B
F cultuur: gedetailleerde gedragsregels waaraan iedereen zich te houden heeft
C
G cultuur: gedetailleerde gedragsregels waaraan iedereen zich te houden heeft
D
F cultuur: algemene regels en veel individuele vrijheid

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stof uit les 4 
Thema 4 Cultuur en Sportcultuur

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN cultuurgroep onder jongeren?
A
Burgerlijk
B
Ik-groep
C
Autonoom
D
Zapgedrag

Slide 17 - Quizvraag

1. Burgerlijk → huisje, boompje, beestje.
2. Maatschappijkritisch → praat graag over politiek en maatschappelijke kwesties, zoals opwarming aarde, vluchtelingenstroom etc.
3. Autonoom → leven in het nu.
4. Carrière- consumptiegericht → materialistisch en statusgevoelig.
5. Ik-groep (genieten van het leven  reizen, feesten, maar wel minder extreem dan autonome groep)
6. Natuurgericht/ religieus → rustig en zelfbewust

Cultuurgroepen -> Jongeren
Cultuurontwikkeling -> samenleving
Burgerlijk
Democratisering
Carrière-en consumptiegericht
Individualisering

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een beroepshouding?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn aspecten/kwaliteiten die horen bij een beroepshouding van een sportleider?

Slide 20 - Woordweb

• Belangstelling voor je deelnemers (betrokkenheid)
• Respect
• Empathie hebben
• Omgaan met feedback en feedback kunnen geven
• Flexibiliteit/denken in oplossingen
• Betrouwbaar zijn
• Klantgericht/klantvriendelijk
• De juiste distantie kunnen bepalen
• Assertief zijn (voor je eigen belang opkomen, maar ook oog hebben voor de relatie met de ander)

Stof uit les 5 
Thema 6 Sport, discriminatie en geweld

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent discriminatie?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke theorieën ken je?

Slide 23 - Woordweb

1. Theorie van Lorentz:
Agressieve mensen kiezen voor agressieve sport als uitlaatklep (agressief gedrag aangeboren)
2. Frustratietheorie:
Bij sport speelt frustratie een belangrijke rol, wat leidt tot agressie en geweld (shirt trekken)
3. Sociale – leertheorie:
Ervaren en zien van geweld leidt tot geweld.

Welke code legt in richtlijnen en gedragsregels uit in welke gevallen er sprake is van discriminatie en hoe dit kan worden voorkomen en kan worden tegengegaan?
A
Antidiscriminatiekode
B
De geen discriminatie code
C
Discriminatie code
D
Antidiscriminatiecode

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke mensen worden het meest gediscrimineerd?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Discriminatie ontstaat meestal op grond van...?
A
Mensen kennis
B
Feiten
C
Vooroordelen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stof uit les 6 
Thema 8.9 Conflicthantering

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een conflict?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel soorten conflicten heb je?
A
2
B
5
C
6
D
4

Slide 29 - Quizvraag

- Zakelijke conflicten: (vooral op het werk: inhoud – procedures – werkwijze – doelstelling etc.)
- Sociaal emotionele conflicten (Gaan over onderlinge verhoudingen: jaloezie – woede – verliefdheid – vertrouwen).
- Waardeconflicten: (verschil van mening over waarden en normen/levensvragen, denk aan conflict over euthanasie of abortus).
- Machtsconflicten: (gaan over wie het voor het zeggen heeft, over autonomie – verantwoordelijkheid).
- Onderhandelingsconflicten (Gaan vaak over verdelen van schaarste middelen zoals geld/voedsel/materiaal etc.)

Hoe kun je conflictmechanismen voorkomen?

Slide 30 - Woordweb

- Roep geen nieuwe tegenstellingen op.
- Sta open voor feedback.
- Als je emotioneel raakt, kom er dan later op terug.
- Scheid de persoon en de zaak.
- Houd het contact in stand.
- Ga niet in de aanval als vorm van verdediging.

Hoeveel soorten conflict mechanismen heb je?
A
2
B
3
C
5
D
6

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Krijgertje spelen
De boom dikker maken
Op de persoon spelen
Weglopen en de deur vergrendelen
Koude oorlog
Tegenstelling inbrengen
Tegenstellingen negeren en nieuw conflictonderwerp inbrengen
Kritiek op persoonlijke eigenschappen
Een van beide personen loopt weg
Communicatie is verbroken en er ontstaat een wederzijds negatief verwachtingspatroon

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies