Eén stoommachine kon meerdere apparaten in beweging zetten. Daarom werden spinmachines en weefmachines in grote hallen geplaatst. Zo ontstonden
fabrieken waar honderden
loonarbeiders werkten: vrouwen, mannen en kinderen.
Veel mensen trokken naar de steden voor werk. In de landbouw was steeds minder te doen, omdat ook daar steeds meer machines werden gebruikt.
Industriële productie ging heel anders dan de ambachtelijke. In een fabriek bestond een arbeidsdeling: elke arbeider had een kleine taak, bijv. klossen op de spinmachine zetten. Alle taken samen zorgden ervoor dat producten werden gemaakt. Als je machines invoert om iets de maken, noem je dat mechanisatie.