Les 1 (periode 2): Brief schrijven

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Mannelijke personen en dieren krijgen het lidwoord:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 9 - Quizvraag

Vrouwelijke personen en dieren krijgen het lidwoord:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 10 - Quizvraag

Als wij het lidwoord "het" gebruiken, vertaal je dat in het Duits meestal naar:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 11 - Quizvraag

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:
A
Die
B
Das
C
Der
D
Die (meervoud)

Slide 12 - Quizvraag

der, die oder das?

Auto
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

der, die oder das?

Kuh
A
die
B
der
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)

Slide 21 - Tekstslide

Wohnen
stam= wohnen - en = wohn

ich                       wohne
du                       wohnst
er/sie/es           wohnt
wir                      wohnen
ihr                       wohnt
sie/Sie              wohnen

Slide 22 - Tekstslide

Stam -d of -t
Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

  • Wat is er anders?
  • Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
  • Waarom zou dat anders zijn?
  • Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.
Pers. vnw
basisregel
stam op   -d of -t 
ich
e
e
du
st
st
er/sie/es
t
t
wir
en
en
ihr
t
t
sie/Sie
en
en

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan 
Stap 1: Neem het hele werkwoord
Stap 2: Haal de stam (-en) weg 
Stap 3: Plak de passende uitgang achter de stam 

bv.
1. wohnen      2. wohn        3. wohn + e/st/t/en/t/en
1. reden          2. red             3. red + e/est/et/en/et/en

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide