quiz T4 unit 3

quiz T4 unit 3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

quiz T4 unit 3

Slide 1 - Tekstslide

If Sentence: FEIT

Which rule is correct?
A
if + present simple / present simple
B
If + present simple / will+ hele werkwoord
C
If + past simple / would + hele werkwoord

Slide 2 - Quizvraag

Maak een correcte 'if sentence':
If she can keep a secret,
we .....(tell) her something.
A
will tell
B
tell
C
told
D
have to tell

Slide 3 - Quizvraag

's of s'
de fietsen van mijn zussen
A
my sister's bicycles
B
my sister's bicycle
C
my sisters' bicycles
D
my sisters' bicycle

Slide 4 - Quizvraag

's/s'/...of...?
This is Khalid ... book.
A
's
B
'
C
...of...

Slide 5 - Quizvraag

's / 's
A
James's dog
B
James' dog

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer gebruikt je een 's of s' in engels?
A
meervoud
B
enkelvoud
C
als iets van iemad is
D
als ze kort zijn

Slide 7 - Quizvraag

Bezit: 's / s' / of

cat / tail
A
The tail of the cat.
B
The cats' tail.
C
The cat's tail.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een "adverb"?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Kies de zin waar de adverb of frequency juist is geplaatst.
A
Always I play football.
B
I always play football.
C
I play always football.
D
I play football always.

Slide 10 - Quizvraag

Adverbs:
Welke zin is correct?

A
My father goes always fishing.
B
My father always goes fishing.
C
My father goes fishing always.
D
Always my father goes fishing.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste plek van de adverb?
A
My sister never has to New York gone.
B
My sister has gone never to New York.
C
Never my sister has gone to New York.
D
My sister has never gone to New York.

Slide 12 - Quizvraag

Adverbial or adverb
They work very .......
A
hard
B
hardly
C
hardily

Slide 13 - Quizvraag

Adverb or Adjective?
Adverb
Adjective
Amazingly
Magnificent
Heroic
Sadly
Horrible
Terribly

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is de adverb van BAD?
A
badly
B
badily
C
worse

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de adverb van GOOD?
A
goodly
B
goodily
C
well

Slide 16 - Quizvraag

Possessive Pronouns:
These bikes are _______ (van ons).
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 17 - Quizvraag

Possessive pronouns:
Is this cup ________?
A
your
B
yours
C
our
D
it

Slide 18 - Quizvraag

possessive pronouns:
I met ________ mother.
A
mine
B
theirs
C
ours
D
her

Slide 19 - Quizvraag

Possessive pronouns

This is _____ pen.
A
he
B
him
C
his

Slide 20 - Quizvraag

Possessive Pronouns:
... (hun) house is over there.
A
their
B
theirs
C
they
D
them

Slide 21 - Quizvraag

Possessive pronouns

This is _____ pen.
A
he
B
him
C
his
D
mine

Slide 22 - Quizvraag

Possessive pronoun:
Is this ... umbrella?
A
your
B
yours
C
hers
D
them

Slide 23 - Quizvraag

Je gebruikt 'will + hele werkwoord' bij:
A
Voorspelling met bewijs
B
Voorspelling zonder bewijs
C
Tijdens volgens een schema
D
Plannen in de toekomst

Slide 24 - Quizvraag

om iets aan te bieden,
te beloven, voorspellen
of aan te kondigen:
A
will + hele werkwoord
B
do + hele werkwoord
C
to be + hele werkwoord
D
am/are/is + going to + hele werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

to be going to gebruik je:
A
Om te praten over wat je doet.
B
Om te praten over wat je gaat doen.

Slide 26 - Quizvraag

"To be going to" gebruik je voor...
A
Beloftes
B
Schema's en roosters
C
Plannen

Slide 27 - Quizvraag

gerund
geen gerund
I am studying
He is interesting in going to the US.
It's no use crying.
Do you remember being arrested?
He kept singing all day long
He was teaching English

Slide 28 - Sleepvraag

Match the correct words to the gerund or infinitive
Gerund
to+infinitive
to like
to want
to expect
to hope
to love
to ask
to hate
to refuse
to decide
to plan

Slide 29 - Sleepvraag

Selecteer de gerund
A
That bird is flying.
B
Flying is fun.
C
I am going to fly.
D
Birds can fly.

Slide 30 - Quizvraag


Een gerund is een..
A
..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
B
..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.
C
Een werkwoord dat altijd met een voorzetsel wordt gebruikt.
D
Een zelfstandig naamwoord met een werkwoord erbij.

Slide 31 - Quizvraag

Na welke werkwoorden krijg je een gerund 
(werkwoord + ing)?
Wel gerund
Geen gerund
like
start
plan
begin
read
hate
finish
about
from
shop
do
enjoy

Slide 32 - Sleepvraag