Les Grammatica 2B/K

Les Grammatica 2B/K
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les Grammatica 2B/K

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple
.

 Wanneer gebruik je de Past Simple?

- Hoe maak je de Past Simple?

- Hoe kan je de Past Simple herkennen?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple
PAST SIMPLE

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: past simple
Past simple met to be.
+
-
?
I was there.
I wasn't there.
Was I there?
You were there.
You weren't there?
Were you there?
He / She / It was there.
He / She / It wasn't there.
Was he / she / it there?
We / You / They were there.
We / You / They weren't there.
Were we / you / they there?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden hebben geen regelmatige uitgang. Bijvoorbeeld: go → went. Er zijn veel onregelmatige werkwoorden, dus het is belangrijk om ze te leren.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit hoe je onregelmatige werkwoorden vervoegt in de past simple.
PAST SIMPLE 
(ontkenningen maken)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jullie kennen allemaal de Past Simple (verleden tijd)
werkwoord + ed

onregelmatige vorm
walked, talked, asked

bought, ran, ate, slept

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jullie kennen allemaal de Past Simple (verleden tijd)
Jimmy walked, in the park last weekend

My sister bought a new schoolbag last year.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

...Maar nu wil ik zeggen dat iets NIET zo is (ik wil een ontkenning maken)
...daarbij gebruik ik het woord: 
didn't 
Jimmy                       walk in the park last weekend.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

...Maar nu wil ik zeggen dat iets NIET zo is (ik wil een ontkenning maken)
...daarbij gebruik ik het woord: 
didn't 
My sister                      buy a new school bag last year.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP: Als je het woord 'didn't'  gebruikt, dan schrijf je het werkwoord dat er op volgt gewoon voluit
didn't 
My sister                      buy a new school bag last year.
Our friends                      ask me to join the team.
didn't 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PAST SIMPLE 
(vragen maken)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe stel je dan een vraag in de Past Simple?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hierbij gebruik je het woord:
Did 
you visit the concert in Paris last month?
Ana fly to New York all by herself?
Did 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maak de zinnen 
VRAGEND!
denk aan het vraagteken!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Henry walked in the park

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

My father washed his car

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Eric and Angela went to Berlin

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Continuous
Je gebruikt de past continuous wanneer iets in het verleden een tijdje duurde. 

De hond was aan het luisteren.

The dog was listening.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Past Continuous?


                                                        was/were       + het werkwoord + ing
                               I                            was          repairing                              
                               You                      were       driving
                               He, she, it         was          freezing
                               We                       were        going
                               You                      were        studying
                              They                    were        walking
Let op! Dance - dancing

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd van To be
I
was
You
were
He/she/it
was
We
were
You
were
They
were

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op:
Als het werkwoord eindigt op een E
dan komt deze E te vervallen
make - making
 drive - driving
freeze - freezing
move - moving
have - having

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SAMENVATTING
Past Continuous


was


were
hele werkwoord
+ ING
+
}
I
he, she, it
you
we
you
they

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money, please?

Could is de beleefde versie van can!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

CAN
  • Kunnen
  • Toestemming

  • He can run really fast. 
  • Can I go to the bathroom?
  • They cannot sing well.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

COULD
  • Zou kunnen
  • Kon doen in het verleden

  • She could cycle to school instead of taking the bus.
  • We couldn't go outside after 8pm.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

COULD
Maar ook:
Om beleefd te vragen of iets mag, gebruik je could i.p.v. can
"Could you speak up, please?"

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

should
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets zou moeten gebeuren.
1. Should =advies.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SHOULD
  • Advies 
  • Wat je zou moeten doen

  • You should brush your teeth every day.
  • You should eat something.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Example sentences
He should stop eating fast food if he wants to stay healthy. 

You should wear a warm coat if you don't want to get cold. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een modal verandert meestal niet van vorm
I
should
go
to school.
You
should 
go
to school.
He/She/It
should
go 
to school.
We
should
go
to school.
They
should
go 
to school.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordvolgorde

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordvolgorde
Wie
doet
wat
waar
wanneer
You
are writing
a text
in the classroom
during testweek.
I
am explaining
wordorder
now.
She
drinks
coffee.
He
is cycling
in the park

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies