H1 Tekstsoort, tekstdoel en onderwerp les 2

Welkom!
Ga rustig op je plek zitten en leg je boeken op tafel 

Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 3 op bladzijde 10)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga rustig op je plek zitten en leg je boeken op tafel 

Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 3 op bladzijde 10)

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten stil lezen uit je leesboek 

Slide 2 - Tekstslide

H1 Tekstsoort, tekstdoel en onderwerp, structuur en verbanden les 2

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Huiswerk bespreken
  • Wat weet je nog?
  • Theorie
  • Werken aan de opdracht  

Aan het einde van de les heb je geoefend met het herkennen van tekstsoort, tekstdoel, onderwerp, structuur en verbanden van/in een tekst. 

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk bespreken 
Opdracht 3 op bladzijde 10 

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 6 - Tekstslide

Welke drie tekstsoorten zijn er?

Slide 7 - Woordweb

Onder welk tekstsoort valt een recensie?

Slide 8 - Open vraag

Onder welk tekstsoort valt een procedure?

Slide 9 - Open vraag

Onder welk tekstsoort valt een vertelling?

Slide 10 - Open vraag

Hoe ziet de vaste structuur eruit die veel teksten hebben?

Slide 11 - Open vraag

Welke tekstverbanden weet je nog?

Slide 12 - Woordweb

Welke signaalwoorden weet je nog en bij welk verband horen die?

Slide 13 - Woordweb

Bedenk een zin met een voorwaardelijk verband

Slide 14 - Open vraag

Bedenk een zin met een voorbeeld verband.

Slide 15 - Open vraag

Theorie 
Tekstsoorten, tekstdoel en onderwerp 

Slide 16 - Tekstslide

Tekstsoorten 
Er zijn drie soorten teksten:
  • Verhalende teksten 
  • Informerende teksten
  • Waarderende teksten 

Slide 17 - Tekstslide

Tekstsoorten 
Verhalende teksten:
  • De schrijver wil je met zijn verhaal vermaken of tot nadenken aanzetten. 
  • Gevoel en emoties spelen een belangrijke rol. 
  • Fantasie en fictie is mogelijk 

Wat zijn voorbeelden van verhalende teksten?
  • Roman, sprookje, sciencefiction, strip, gedicht, liedje 

Slide 18 - Tekstslide

Tekstsoorten 
Informerende teksten:
  • Het gaat hierbij om feiten, wat echt gebeurd is. 
  • Belangrijkste doel is om de lezer betrouwbare informatie te geven. 

Wat zijn voorbeelden van informerende teksten?
  • Krantenbericht, schoolboek, werkstuk, gebruiksaanwijzing, uitnodiging, recept 

Slide 19 - Tekstslide

Tekstsoorten 
Waarderende teksten:
  • Schrijver probeert vragen als 'Wat vind ik ervan?' of 'Wat kan je daarover denken?' te beantwoorden. 
  • Belangrijkste doel is om een oordeel te geven. 

Wat zijn voorbeelden van waarderende teksten?
  • Boekrecensie, protest, discussie 

Slide 20 - Tekstslide

Tekstdoelen
Een auteur wil iets bereiken bij zijn lezer. Elke tekst heeft dus een tekstdoel. 

Bij elke tekstsoort en bijbehorende tekstdoel passen verschillen de tekstvormen. Tekstvormen zitten niet altijd vast aan een tekstdoel. 
  • Een krantenartikel kan een verslag zijn van een nieuwsgebeurtenis (informerend), maar kan ook een betoog bevatten over een actueel onderwerp (waarderend) 

Slide 21 - Tekstslide

Doel
Tekstvorm 
Verhalende tekstsoorten
Vertelling 
delen van persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen
gesprek, dagboek, persoonlijk verslag, blog 
Verhaal 
vermaken of tot nadenken aanzetten door een verhaal te vertellen
kort verhaal, fabel, mop, roman sprookje stripverhaal, filmscenario 

Slide 22 - Tekstslide

Doel
Tekstvorm 
Informerende tekstsoorten
verslag
een zaak of verschijnen beschrijven en orderenen
werkstuk, verslag van proefje, onderzoeksverslag, logboek  
procedure 
instructie geven en beschrijven hoe je iets moet doen
gebruiksaanwijzing, recept, routebeschrijving, reglement
verklaring / uiteenzetting 
een verschijnsel of gebeurtenis verklaren en uitleggen
lesboek, nieuwsbericht, historisch boek, werkstuk
oproep / verzoek 
activeren; andere motiveren of verzoeken om iets te doen 
aankondiging, advertentie, reclametekst, sollicitatie, uitnodiging

Slide 23 - Tekstslide

Doel
Tekstvorm 
Waarderende tekstsoorten
Betoog
overtuigen door een standpunt met argumenten te onderbouwen
ingezonden brief, klachtenbrief, protestbrief 
Recensie 
evalueren van een boek, film, toneelstuk, muziekstuk, product, service, et cetera 
blog, review, krantenartikel 
Beschouwing 
een onderwerp vanuit een of meer gezichtspunten bekijken 
column, discussie, essay 

Slide 24 - Tekstslide

Onderwerp van tekst 
Het onderwerp van een tekst kan je vaak samenvatten in één woord of woordgroep. 

  • Een schrijver behandelt vaak meer kanten van een onderwerp. Dat noem je deelonderwerpen
  • De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp. Je vindt deze vaak in de titel, inleiding of slot. Het staat soms niet letterlijk in de zin. 

Slide 25 - Tekstslide

De structuur van een tekst 
Een alinea bestaat uit enkele zinnen die één deelonderwerp behandelen of daardoor met elkaar samenhangen. 
  • Hoe herken je een alinea?

Veel teksten hebben een vaste structuur. Hoe ziet deze eruit?
  • inleiding, kern, slot 

Slide 26 - Tekstslide

De structuur van een tekst 
Inleiding:
  • Eerste een of twee alinea's
  • Waar de tekst over gaat
  • Aandacht trekken van lezers 

Middenstuk / kern:
  • Omvat meerdere alinea's 
  • Het onderwerp wordt uitgewerkt en toegelicht 
  • Elke alinea gaat over een deelonderwerp 

Slide 27 - Tekstslide

De structuur van een tekst 
Slot:
  • Samenvatting of eindoordeel (conclusie)
  • Afsluiten met een uitsmijter 
  • Niet elke tekst heeft een slot 

Slide 28 - Tekstslide

De verbanden in een tekst 
Door gebruik te maken van signaalwoorden vormen zinnen een logisch geheel. Er zijn meerdere verbanden waarbij verschillende signaalwoorden horen. 

Signaalwoorden geven je een signaal over het soort verband tussen tekstdelen. 

Slide 29 - Tekstslide

De verbanden in een tekst 
Opsomming:
  • en, ook, bovendien, ten eerste 

Tijd:
  • eerste, nadat, toen, terwijl

Reden, oorzaak, gevolg:
  • omdat, want, zodat, daardoor 

Slide 30 - Tekstslide

De verbanden in een tekst 
Voorwaarde:
  • als, wanneer, tenzij, mits

Inperking:
  • hoewel, ondanks, natuurlijk ... maar

Tegenstelling:
  • maar, daarentegen, desondanks, echter

Slide 31 - Tekstslide

De verbanden in een tekst 
Vergelijking:
  • evenzeer, evenals, eveneens 

Doel-middel:
  • om te, door middel van, daarmee 

Voorbeeld:
  • denk aan, bijvoorbeeld, zoals 

Slide 32 - Tekstslide

De verbanden in een tekst 
Verduidelijking:
  • dit betekent, met name, dit houdt in 

Conclusie:
  • dus, concluderend, dan ook 

Samenvatting:
  • samengevat, kortom 

Slide 33 - Tekstslide

De opdracht
Wat? Opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 10
Hoe? Zelfstandig (eerste vijf minuten in stilte)
Tijd? Tot het einde van de les, het is huiswerk voor 18/09
Vragen? Eerste vijf minuten niet, steek daarna je hand op 
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk. 

Gebruik bladzijde 44 - 51 van het handboek 
timer
8:00

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag (18/09) moet opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 10 af zijn. 

bladzijde 44 - 48 handboek

Schrijf dit op in je agenda. 

Slide 35 - Tekstslide