In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Quiz
Paragraaf 1 t/m 3.
Slide 1 - Tekstslide
Muriël maakt een foto van een beweging. Daarbij gebruikt ze een lamp die met regelmatige tussenpozen een korte lichtflits geeft. Hoe heet zo'n lamp?
Slide 2 - Open vraag
Van een stuiterende bal is een stroboscopische foto gemaakt. Welke bewering over verplaatsing en afgelegde weg is juist?
A
de afgelegde weg is groter
dan de verplaatsing
B
de verplaatsing is groter
dan de afgelegde weg
C
de verplaatsing en de afgelegde weg zijn aan elkaar gelijk
D
al deze bewering zijn niet juist
Slide 3 - Quizvraag
De formule van gemiddelde snelheid =
A
tijd x afstand
B
snelheid x tijd
C
afstand : tijd
D
tijd : afstand
Slide 4 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een stroboscopische foto. Waar is de snelheid van de bal het grootst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen
Slide 5 - Quizvraag
De videocamera van Marlies maakt opnames van 25 beelden per seconde. Wat is de tijd tussen twee opeenvolgende beelden?
Slide 6 - Open vraag
Je kunt niet elke video-opname zo maar analyseren. Voor een goed resultaat moet een video-opname aan een aantal voorwaarden voldoen. Welke voorwaarden zijn dat?
A
De camera moet stilstaan.
B
De lengte van de video-opname moet bekend zijn.
C
Het aantal beelden per seconde moet bekend zijn.
D
De schaal van het beeld moet bekend zijn.
Slide 7 - Quizvraag
Een sprinter loopt de 200 meter in 25 seconden. Hoe groot is zijn gemiddelde snelheid in m/s?
A
4 m/s
B
6 m/s
C
8 m/s
D
10 m/s
Slide 8 - Quizvraag
Een motorrijder rijdt 20 minuten met een gemiddelde snelheid van 90 km/h.
Hoeveel kilometer legt hij in die tijd af?
A
4,5 km
B
20 km
C
30 km
D
90 km
Slide 9 - Quizvraag
Arno fietst in twee uur 40 km. Wat is de gemiddelde snelheid van Arno?
A
10 km/h
B
20 km/h
C
20 m/s
D
10 m/s
Slide 10 - Quizvraag
Arno fietst in twee uur 40 km. Wat is de gemiddelde snelheid van Arno?
A
10 km/h
B
20 km/h
C
20 m/s
D
10 m/s
Slide 11 - Quizvraag
Een zeiler heeft op zijn tocht naar Engeland elk uur opgeschreven hoeveel km hij heft afgelegd. Het resultaat staat in het afstand,tijd-diagram. Hoe meer wind hoe sneller gaat de boot.
Slide 12 - Tekstslide
We willen de snelheid van de hele tocht bereken. Welke formule moet ik gebruiken?
A
afstand = tijd x snelheid
B
gem. snelheid = afstand : tijd
C
gem. snelheid = afstand x tijd
D
gem. snelheid = tijd : afstand
Slide 13 - Quizvraag
We willen de snelheid van de eerst 3 uren bereken. Welke gegevens kan ik uit de grafiek halen?
A
afstand 120 km en tijd 14 uur
B
afstand 60 km en tijd 11 uur
C
afstand 30 km en tijd 3 uur
D
afstand 105 km en tijd 14 uur
Slide 14 - Quizvraag
Sleep het diagram steeds naar de naam van de bijbehorende beweging.
versnelde
beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging
(snelheid constant)
Slide 15 - Sleepvraag
Sleep het diagram steeds naar de naam van de bijbehorende beweging.
eenparige beweging
versnelde beweging
vertraagde beweging
Slide 16 - Sleepvraag
Je ziet hiernaast een snelheid,tijd-diagram van een eenparige beweging. Welke afstand heeft het voertuig waar het hier over gaat afgelegd in 5 seconden?
A
2,5 m
B
25 m
C
25 km
D
2,5 km
Slide 17 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een plaats,tijd-diagram van een eenparige beweging. Wat is de snelheid van het voertuig waar deze grafiek over gaat?
A
50 km/h
B
5 km/h
C
50 m/s
D
5 m/s
Slide 18 - Quizvraag
Hiernaast zie je een diagram. Om wat voor diagram gaat het?
A
Een (x,t)-diagram
B
Een (v,t)-diagram
C
Een (s,t)-diagram
D
Een versneld diagram
Slide 19 - Quizvraag
Van een stuiterende bal is een stroboscopische foto gemaakt. De tijdsduur tussen twee flitsen is 0,03 s. Hoeveel tijd is verstreken tussen punt A en punt B?